Jan Pronk

‘Er is een racistisch element in ontwikkelingssamenwerking geslopen’

In: Vrij Nederland, online, 24 november 2020. Interview met Harry van Bommel en Sara Murawski

Originele artikel in VN

Jan Pronk was als minister nauw betrokken bij de onafhankelijkheid van Suriname en schreef er een boek over. Oud-SP-Kamerlid Harry van Bommel en Sara Murawski gingen met hem in gesprek over zijn Surinamebeleid en over ontwikkelingssamenwerking anno 2020. ‘De huidige ontwikkelingshulp is gericht op twee doeleinden: geld verdienen via export en het tegenhouden van vluchtelingen en migranten.’

De Antillen zijn altijd Nederlands gebleven en buurland Frans-Guyana is nog altijd Frans. Was het onvermijdelijk dat Suriname in 1975 onafhankelijk werd?

‘Op dat moment was de onafhankelijkheid onafwendbaar; men wilde het in Suriname en het was het tijdsgewricht van dekolonisatie. Ik geloofde daar volledig in, zoals iedereen binnen links. Suriname was een van de latere landen. Nederland werd erop aangesproken, ook in de VN. Alle landen zouden onafhankelijk worden.

Als je nu terugkijkt, kun je wellicht vaststellen dat er in de huidige geglobaliseerde wereldeconomie ook andere relaties mogelijk zijn; wederzijdse Gemenebest-relaties misschien, of associaties. Daarom ben ik ook voor het handhaven van de relatie met de Antillen. De Antillen wilden ook geen onafhankelijkheid in de jaren zeventig en dat werd door de Nederlandse regering helemaal geaccepteerd. De onafhankelijkheid van Suriname zou nu niet meer zo onafwendbaar zijn als toen.’

De wens om tempo te maken met de onafhankelijkheid heeft de onderhandelingen indertijd mogelijk beïnvloed.

‘Het tempo werd bepaald door de datum, die eenzijdig door Suriname was gekozen. De onderhandelingen gingen dus niet over de vraag óf Suriname onafhankelijk zou worden, of wanneer, maar hoe. Er was al heel veel tot stand gekomen. Het land was een democratie, er was een rechtsstaat, onafhankelijke rechtspraak, vakbond, vrije pers, er was geen politiegeweld. Suriname was klaar om onafhankelijk te worden. Dus eigenlijk hoefde je alleen maar te onderhandelen over burgerschap en emigratie en over financiële steun gericht op economische verzelfstandiging na de verwezenlijking van staatkundige autonomie.

‘Alles stond wat mij betreft in het teken van compensatie van de schade die we Suriname hadden aangedaan door de eeuwen heen.’

‘Over defensie werd niet onderhandeld. Men zei gewoon “wij willen een leger”. Dat was hun eigen beslissing. Het enige wat de Surinaamse parlementsvoorzitter Jagernath Lachmon benadrukte, was dat het leger etnisch representatief moest zijn samengesteld. Daar had de regering van Suriname een heel duidelijk antwoord op. Het leger etnisch gedifferentieerd samenstellen zou inhouden dat de etnische differentiatie van het land wettelijk erkend zou worden en dat wilde men juist niet. Men streefde naar een ongedeelde nationale identiteit. Lachmons voorstel haalde het daarom niet.’

In de eerste periode na de onafhankelijkheid ontving Suriname veel hulp. U schrijft dat ‘het land misschien zelfs te veel hulp ontving’.

‘Je kunt een land zoveel hulp geven dat men denkt dat de bomen tot in de hemel reiken en dat men zelf niets hoeft te doen. Dat was het geval bij Suriname. De Nederlandse hulp zou aanvullend zijn op binnenlandse middelen. Maar dan moet je in Suriname wel belasting heffen en de nationale besparingen verhogen, en dat gebeurde niet. Dat hoefde niet, dacht men, want alles kon immers gefinancierd worden vanuit de hulpverlening. Dat is een sociaalpsychologische last voor een land, een rem op de mogelijkheid van verzelfstandiging op eigen kracht. Maar je kunt niet om die reden minder hulp geven, want het is ook een vorm van herstelbetaling. Alles stond wat mij betreft in het teken van compensatie van de schade die we Suriname hadden aangedaan door de eeuwen heen. We hadden het land gigantisch geplunderd, uitgebuit en op achterstand gesteld.’

Een voorwaarde voor de hulp was dat die aan iedereen ten goede zou komen. Dat er geen schrijnende armoede zou ontstaan. Hoe kijkt u terug op de voorwaarden die aan de hulp verbonden waren?

‘De besteding van de hulpverlening ten tijde van de onafhankelijkheid was uitonderhandeld en er was één voorwaarde: het moest aan iedereen ten goede komen. Dat kan je hard maken door hard te onderhandelen. We hadden gezegd dat over de besteding van de hulp project voor project moest worden beslist. Dat werd als buitenlandse inmenging beschouwd, maar ik wilde zekerheid dat de sociaaleconomische ontwikkeling evenwichtig zou zijn. We maakten afspraken, bijvoorbeeld over volkswoningbouw en sociale uitkeringen, vooral voor ouderen. Ook zorgden we ervoor dat kleine landbouwers in de regio en in het binnenland zouden worden gesteund. Die afspraken werden niet uitgevoerd. De armoede in Suriname nam niet af, maar toe. Er ontstond een nieuwe ongelijkheid binnen Suriname.

‘De door Nederland aan de Surinaamse regering opgelegde eis van goed financieel bestuur leidde tot ontwrichting van de democratie en tot nog veel meer financieel wanbeheer. Dat is zeer ironisch.’

‘Toen enkele jaren na de decembermoorden van 1982 eindelijk een nieuw democratisch regime was gevestigd, wilden we voorkomen de fouten van de jaren zeventig te herhalen door hardere voorwaarden te stellen aan de besteding van de hulp. Maar de democratische regering van Suriname moest het aanpassingsbeleid uitvoeren nadat het land door de regeringen die Bouterse had neergezet aan de rand van een bankroet was gebracht. Ik was daarom voorstander van politiek flexibele toepassing van harde economische voorwaarden, maar kreeg daarvoor niet de steun van de meerderheid van de Tweede Kamer. Zo werd het continu laveren.

Ik ben het eens met het stellen van aanpassingsvoorwaarden, maar je kunt ze contraproductief maken. En dat werd het op die manier. Daarmee daalde het vertrouwen van de bevolking van Suriname in de regering, omdat deze de beloften niet kon waarmaken. Het gevolg was dat die regering de volgende verkiezingen weer verloor, waardoor Bouterse opnieuw aan de macht kwam. De door Nederland aan de regering Venetiaan opgelegde eis van goed financieel bestuur leidde tot ontwrichting van de democratie en tot nog veel meer financieel wanbeheer. Dat is zeer ironisch.’

Hoe kan het dat een land dat potentieel zo rijk is, met alle grondstoffen, met een gunstig klimaat, met gas en olie, dat die armoede voortduurt, tot op de dag van vandaag?

‘Suriname mag dan rijk zijn aan grondstoffen, het is wel een rijkdom met heel veel geografische en natuurlijke beperkingen. Suriname is rijk aan hout, maar dat moet je niet willen exploiteren. Het was rijk aan bauxiet, maar de kwaliteit daarvan was minder dan in andere landen en de vraag nam af. Het is rijk aan goud, maar de exploratie kwam in handen van criminelen. Water is altijd al een probleem geweest in Suriname, ook voor de landbouw. Nu is er dan olie, maar die zal op langere termijn plaatsmaken voor duurzame energiebronnen. De wereldoliemarkt zakt geleidelijk in elkaar. Straks is olie geen grondstof meer.’

‘Ontwikkeling ís conflict. Ontwikkeling komt van onderaf. Sommigen willen verandering, anderen niet. Verandering is conflict.’

 U schrijft dat ontwikkeling direct samenhangt met conflict.

‘Ontwikkeling ís conflict. Ontwikkeling komt van onderaf. Sommigen willen verandering, anderen niet. Verandering is conflict. Maar conflicten hoeven niet altijd te escaleren. Ze hoeven geen consequenties te hebben over de grenzen of uit te monden in geweld. Na de onafhankelijkheid ging het niet goed in Suriname. Maar het ging veel minder slecht dan vele Nederlanders in 1980 beweerden. In Nederland ontstond het idee “Het is daar een zooitje, het is maar goed dat er een coup plaatsvond.” Tegen die gedachte heb ik moeten vechten, als Kamerlid nog, ook binnen de PvdA. Gelukkig had ik daarbij volledige steun van Den Uyl. Vier weken na de coup zouden in Suriname verkiezingen plaatsvinden. Die werden afgeschaft. Bouterse ontwikkelde zich tot een dictator en maakte korte metten met zijn tegenstanders. Toen de coup plaatsvond, voorspelde ik in de Kamer: van bloed komt bloed. Die voorspelling kwam uit, helaas.’

Hoe ziet u de samenhang tussen ons kapitalistische systeem en racisme?

‘Profijtgericht neokolonialisme wordt gesteund door westerse regeringen, ook de Nederlandse. Nederland maakt de bescherming van mensenrechten in andere landen ondergeschikt aan handelsbevordering en eigen profijt. De huidige ontwikkelingshulp is gericht op twee doeleinden: geld verdienen via export en het tegenhouden van vluchtelingen en migranten. Daar komt men unverfroren voor uit. Dat wordt ook gesteund door de meerderheid in de Kamer.

Ik vind het schandalig. Je kunt zelfs zeggen dat er niet alleen een neokoloniaal, maar ook een discriminerend, racistisch element in geslopen is. De manier waarop we met mensen die vluchten uit ontwikkelingslanden omgaan, is racisme. De manier waarop wordt gezegd: ontwikkelingslanden moeten doen zoals wij gedaan hebben, verwesters maar, moderniseer maar, daar zit een racistisch element in. Dat is toegenomen na de aanval op de twin towers in 2001. Het Westen heeft in reactie daarop besloten Afghanistan en Irak binnen te vallen, zogenaamd om onze veiligheid te beschermen. Ook dat is een vorm van racisme. Want het gaat alleen maar over onze veiligheid. Dat de veiligheid van anderen daarmee niet gediend is, kan ons kennelijk weinig schelen.’

Minister Blok van Buitenlandse Zaken noemde Suriname tijdens een bijeenkomst in 2018 een ‘failed state’, en zei dat hij geen enkele multiculturele samenleving kent waar vreedzaam wordt samengeleefd. Wat dacht u toen u die uitspraken hoorde?

‘Stupide. Hij weet niet waar hij over praat. Suriname is geen failed state. Het feit dat Bouterse nu schuldig is bevonden door onafhankelijke rechters is daar ook weer een bewijs van. Er is veel slecht gegaan in Suriname, maar het land heeft iedere keer opnieuw geprobeerd zich aan de eigen haren ophoog te trekken. President Santokhi mag je daarvoor prijzen, maar dat was eerder, onder Venetiaan, ook al het geval.

Het kwalijkste is dat Blok zei: het is een failed state vanwege de etnische tegenstellingen. Als er één probleem is dat in 1975 gold en nu veel minder, dan zijn het de etnische tegenstellingen. De vermindering van die tegenstellingen heeft men zélf tot stand gebracht. Daar komt nog bij dat het juist een Nederlandse politicus zou passen terughoudendheid te betrachten bij het uitoefenen van kritiek: de etnische tegenstellingen in Suriname waren door Nederland als koloniale mogendheid gecreëerd en ook na de afschaffing van de slavernij in stand gehouden. Voor de doorwerking daarvan tot op de dag van vandaag is Nederland verantwoordelijk.

Ik ben heel sceptisch en cynisch geworden over m’n eigen klasse van politici. Ik vind Sigrid Kaag iemand die prachtige woorden spreekt, maar er komt weinig tot stand. Het verschil tussen woorden en daden is zo groot. Haar toespreken zijn schitterend. Maar wat gebeurt er nou?’