Jan Pronk

Bij het overlijden van mijn Moeder

Toespraak Bethelkerk , Den Haag, 21 oktober 1992

De Mens is geschapen naar Gods beeld en Zijn gelijkenis. We weten dat het levenseinde van sommige mensen dat beeld ontluistert. Dat geldt bijvoorbeeld voor mensen, zoals Mam, die hun geheugen verliezen, die dementeren, wier geest zoekraakt, zodat geestelijk contact niet meer mogelijk is. 

Dat maakt ons opstandig. Als er iets is dat strijdig lijkt met Gods bedoeling met de mens, strijdig met het beeld van een mens zoals door God geschapen, dan is het dementie. 

Je zou de tijd van Mams dementie wel willen overslaan, juist omdat die tijd er voor haar niet was. De tijd als begrip bestond voor haar niet meer. Ze kende alleen het moment. 

Helaas kunnen wij juist die periode niet vergeten waarin Mam zelf geteisterd werd door het verlies van haar geheugen. Het beeld van Mam van de laatste jaren staat ons het meest duidelijk voor ogen. 

Maar er zijn andere beelden. Ook die staan in ons geheugen gegrift. Andere beelden van Mam, veel mooier, dichter bij de waarheid. Het is goed die beelden op te roepen, niet het beeld van een geestelijke neergang, niet het beeld van het niet-herkennen, maar het beeld van een vrouw, een moeder, een oma, die een warachtig en volledig mens was, naar Gods beeld en gelijkenis geschapen. Een vrouw die zich van haar Schepper bewust was en uit dat bewustzijn wilde leven en handelen. 

Zo herinneren wij ons haar: en levendige vrouw, vol van geest, die ons kende en door ons gekend, herkend en erkend wilde worden. 

Laat ik een paar van die beelden oproepen.

Mam was een moedige vrouw: denk aan de lange fietstocht die zij ondernam, in de hongerwinter van 1944, op zoek naar eten voor haar gezin. 

Mam was een volhardende vrouw. Zij volhardde in haar verzet tegen al die dominerende personen om haar heen – en dat waren er nogal wat in de loop van haar leven. Ze volhardde in het schrijven van brieven naar degenen die haar lief waren, ook als de boodschap niet zo welkom was en zij weinig terug hoorde. 

Mijn moeder had een muzikale geest. Ze kon prachtig zingen. Zingen was haar lust en leven. Wij hebben vaak mogen luistern. Ze kon goed dirigeren. Daar hadden we bewondering voor.

 Ze kon ook heel goed een klas dirigeren. Ze was een onderwijzeres in hart en nieren. Ze hield van de kinderen in haar klas. Ze wist ze te boeien. Ze kon moeilijke dingen helder uitleggen. Dat alles kon ze net zo goed als mijn vader. 

Ze kon goed formuleren, in woord en geschrift. Ze schreef veel en spoorde anderen aan te schrijven. Ze bracht zichzelf verslag uit van wat ze meemaakte, om haar herinneringen vast te leggen. Mappen vol. Een jaar of zeven geleden begon ze verwoed alles wat zij ooit had geschreven, verzameld en geordend, opnieuw te lezen en te ordenen. Het was alsof ze dat alles nog eens wilde meemaken om het zo beter te kunnen vasthouden, omdat ze bang was dat het haar ging ontglippen. 

Ze was een lieve en actieve oma, die – net als háár moeder overigens – met haar kleinkinderen speelde, tijd voor hun nam. Haar favoriete spel, opvoedkundig, bedoeld om de geest te scherpen, was het spel met de kaartjes die bij elkaar gezocht moesten worden: Memory. Ze speelde het veel en graag, alsof ze het voorzag. 

Mijn moeder heeft altijd gelaveerd tussen een diepgewortelde onzekerheid en een rotsvaste overtuiging. Ze zocht èn vond. Ze etaleerde haar zekerheden, droeg ze uit, maar bleef rusteloos verder zoeken. 

Die twee kanten komen prachtig tot uiting in mijn mooiste herinnering aan haar: het schilderij dat Dik van Arum van haar maakte in 1955, toen ze veertig was. Het hangt bij mijn valser thuis. Ik heb het zien maken. De schilder logeerde een paar maanden bij ons thuis in Scheveningen, omdat de zeelucht hem als astmapatiënt goed zou doen. Sommigen zeiden over dat schilderij: “Dat is Bep toch niet, wel mooi, maar zo triest”. Ik keek er anders naar, herkende haar, vond dat zij het echt was en vind dat nog steeds. Oom Dik had haar prachtig afgebeeld: een beetje triest misschien, maar vooral: verinnerlijkt, peinzend, met een glimp van wijsheid, alsof ze iets wist wat wij niet wisten. Triest èn wijs. Vraag èn antwoord. 

 Net als in een van haar lievelingsliederen, vaak door haar gezongen, begeleid door mijn broer Piet aan het orgel. Hij zal het aan het eind van deze dienst nog een keer spelen. Het is het Lied der Ruste, een tweezang met de vraag van een vermoeide. 

 

                                   Zing mij van rust. Ik ben zo moe

                                   Sluit door een lied mijn ogen toe

                                  ‘k Heb op de mensen vergeefs vertrouwd

                                  Ik zocht in de wereld. Ze liet mij zo koud

En het antwoord van de Zanger:

                                  Ja ik wil U zingen, ’t lieflijke lied

                                 ’t Lied van mijn Heer die ruste U biedt

                                 Ja; ik wil U zingen van Hem Die eens zei:

                                 Komt gij vermoeiden, komt slechts tot Mij

 

Zo heeft ze geleefd: bewust, rusteloos, maar toch: vol zekerheden – en, uiteindelijk, blij. Dat loopt als een rode draad door haar leven. Daarom hebben wij op de rouwkaart een tekst afgedrukt die zij zelf schreef, een parafrase op een vers uit Psalm 73:

                                   U hebt mij laten weten –

                                   Ik bèn niet alleen – en ondervond

                                   Het is goed, nabij God te zijn

Het is dezelfde zekerheid waarover zij schreef bij haar doop, haar nieuwe doop, in 1965:

“Het is zo’n rijkdom te weten: Hij is mij nabij onder alle omstandigheden”

Ik heb dat nooit goed begrepen. Maar ik wist: dit is haar diepste overtuiging, en daarom is het waar.

Toen haar vader stierf, mijn grootvader, Opa van Geel, schreef zij mij over dat sterfbed:

“Ik heb zo duidelijk gevoeld – aan ons kunnen komt een eind. Heerlijk te weten dat Hij (Jezus) het dan verder doet.”

Ik was toen ver weg en kon de begrafenis niet meemaken. Daarom schreef ze mij over wat zij voelde: 

“Het wonderlijk was, dat ik steeds maar moest denken aan ‘onze toekomst’. Dat wij gekleed zullen worden met een wit kleed en dat we allen mogen juichen voor Zijn troon. Heerlijk om daar naartoe te mogen leven.”

Wel, dat heeft ze gedaan. Zo heeft ze geleefd

De vreugde die zij toen voelde, naast alle verdriet omdat haar vader was gestorven, die vreugde mogen wij ook thans voelen, bij haar dood, in deze dankdienst voor haar leven.  

 

 

Jan Pronk 

Toespraak uitvaartdienst Bep Pronk – van Geel (1915)

Bethelkerk, Den Haag, 21 oktober 1992