Jan Pronk

Cultuur en conflict

Vertaling van Culture and Conflict, Geert Hofstede Lezing, Groningen, 21 Mei 2008

Twee grote conflicten hebben de internationale verhoudingen tussen 1945 en 1989 gekenmerkt. Oost en West raakten met elkaar verwikkeld in een politiek en ideologisch conflict, een Koude Oorlog tussen supermachten die elkaar met kernwapens naar het leven stonden. Het streven van volken in het Zuiden om zich te bevrijden uit politieke en economische onderdrukking door het Noorden leidde tot een tweede conflict. De mondiale dekolonisatie droeg een revolutionair karakter. Zij zou wereldwijd een ketenreactie van gewelddadige en langdurige confrontaties hebben kunnen veroorzaken. Geen van beide conflicten is echter op een mondiaal slagveld uitgelopen.

Uit vrees dat een Derde Wereldoorlog zou uitmonden in totale nucleaire vernietiging hebben partijen zich aan alle kanten beperkingen opgelegd. De oprichting van de Verenigde Naties en haar Veiligheidsraad verschaften een institutioneel mechanisme waarbinnen spanningen een uitweg konden vinden die anders een casus belli hadden gevormd. Instituties hebben in de tweede helft van de vorige eeuw een belangrijke rol gespeeld. Naast de Verenigde Naties werden andere instellingen in het leven geroepen. De onderlinge politieke en militaire samenwerking tussen de leden van nieuw opgerichte bondgenootschappen, de NAVO en het Warschau Pact, resulteerde in een machtsevenwicht tussen Oost en West. Het Bretton Woods systeem en de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) droegen bij tot matiging van internationale economische instabiliteit, zodat een herhaling van de economische crisis van de jaren dertig kon worden voorkomen. De vorming van de Europese Gemeenschap, met een gemeenschappelijke markt voor de economieën van zowel de overwinnaars als de verliezers van de Tweede Wereldoorlog, was een vredesproject op basis van economische samenwerking, bedoeld om eens en voor altijd te voorkomen dat een nieuwe wereldoorlog haar oorsprong zou vinden op het Europese continent.

Een nieuwe internationale orde.

De wezenlijke betekenis van de oprichting van de Verenigde Naties is dat landen die beschikken over een machtsoverwicht er vrijwillig van afzien hun macht te gebruiken om andere landen binnen te vallen en de bevolking te onderdrukken. Voor de eerste keer in de geschiedenis bleek het mogelijk wereldwijd overeenstemming te bereiken over het beginsel dat geen enkel land het recht heeft andere landen aan te vallen en te overheersen. Wanneer een dergelijke aanval toch zou plaatsvinden, zou deze beantwoord worden door de internationale gemeenschap, op basis van gemeenschappelijk overeengekomen juridische en politieke beginselen en gebruik makend van gemeenschappelijk vastgestelde procedures. De geloofwaardigheid van een en ander werd vergroot doordat het machtigste land ten tijde van de oprichting van de Verenigde Naties, de Verenigde Staten van Amerika, zich bereid verklaarde mee te doen, haar macht op vrijwillige basis te delen met andere landen en zo de capaciteit van het nieuwe politieke en juridische wereldsysteem te versterken.

De veertiger jaren van de vorige eeuw luidden de doorbraak in van het internationale recht op basis van een mondiale consensus. Het doel was vrede en ontwikkeling. De middelen daartoe moesten beantwoorden aan gemeenschappelijk overeengekomen waarden en beginselen. Deze werden gedeeltelijk vastgelegd in internationaal recht - handvesten, verdragen, overeenkomsten en declaraties - en gedeeltelijk in het raamwerk van internationale organisaties met een mandaat op sociaal en economisch terrein. De belangrijkste nieuw overeengekomen beginselen waren de soevereiniteit van de natiestaat, niet inmenging in binnenlandse aangelegenheden, nationale ontwikkeling, internationale ontwikkelingssamenwerking, internationale vrijhandel en, niet in de laatste plaats, diverse mensenrechten concepten. In de jaren daarna werden nieuwe waarden uitonderhandeld: sociaal welzijn, voorziening in basis behoeften van mensen, aanpassing met een menselijk gezicht, het recht op ontwikkeling, human development, duurzame ontwikkeling, sustainable human development, humanitaire interventie, het voorzorgsbeginsel, de verantwoordelijkheid en plicht tot bescherming (the responsibility to protect). Vele daarvan vonden een weg naar resoluties en verklaringen van organisaties die behoorden tot de familie van de Verenigde Naties. Wanneer deze waarden geweld werd aangedaan, kon men beroep aantekenen. Het dispuut daarover zou dan plaatsvinden binnen het kader van overeengekomen regels en procedures. Het resultaat was altijd hetzij een beleidscorrectie, hetzij een conditionering of afzwakking van het beginsel, hetzij een herijking en bevestiging daarvan en een uitdrukkelijk voornemen om de praktijk te verbeteren ("Never again").

Het belangrijkste succes van de VN systeem gedurende de eerste decennia van haar bestaan was de dekolonisatie van bijna alle voormalige koloniën. Dat werd tot stand gebracht in niet meer dan dertig jaar, te beginnen met India in 1946 en te eindigen met Mozambique in 1976. De dekolonisatie was de meest in het oog lopende manifestatie van het grondbeginsel van de nieuwe internationale orde: niet langer zouden landen hun macht gebruiken om andere landen te overheersen.

De nieuwe orde was niet in alle opzichten een succes. De supermogendheden konden elders in de wereld - Vietnam, Afghanistan - oorlog voeren zonder dat hen door de instellingen, waarden en procedures van de Verenigde Naties een halt werd toegeroepen. Tussen Noord en Zuid in de wereld deed zich een nieuwe tegenstelling gelden, ondanks de dekolonisatie die had plaatsgevonden. Die nieuwe tegenstelling was vooral economisch van aard, maar droeg ook politieke en culturele kenmerken. Echter, de conflicten konden binnen zekere perken worden gehouden. De Koude Oorlog zwakte geleidelijk af. Het nucleaire evenwicht tussen de supermachten maakte dat beleidsmakers doordrongen werden van de noodzaak om redelijkheid te betrachten en voorzichtig te zijn. Wijdverbreide internationale economische groei maakte dat men zich er van bewust werd dat de welvaart van een land vergroot kon worden ook wanneer de ongelijkheid tussen landen niet afnam. Onder binnenlandse en internationale druk werd de communistische dictatuur in een aantal landen geleidelijk verzacht, ook al omdat leiders zich gingen realiseren dat hun land baat zou vinden bij een openstelling naar de rest van de wereld.

De eerste helft van de twintigste eeuw was gekenmerkt geweest door toenemend fascisme, door nazisme en communistische dictatuur, door een wijdverbreid koloniaal imperialisme en een wereldwijde economische crisis, door twee wereldoorlogen en door genocide zonder precedent. Er waren ook lichtzijden geweest: culturele vernieuwing, de opkomst van de sociaal democratie en de oprichting van de Volkenbond. Echter, dat alles was door grootschalig onheil overschaduwd. Tegen het eind van die periode waren de vooruitzichten inktzwart. Na 1945 werden de donkere kanten wederom opgelicht door nieuwe vooruitzichten. Vrede, democratie, ontwikkeling, alsmede nieuwe waarden en instellingen brachten hoop en een kleurrijk perspectief voor volken in grote delen van de wereld. Het was een omwenteling van jewelste.

Een nieuwe internationale cultuur?

Weerspiegelde dit alles een nieuwe internationale cultuur? Er was zeer zeker sprake van een nieuwe aanpak, een nieuwe mentaliteit en een nieuwe geest. Landen en volken waren bereid noties van co-existentie en samenwerking te omarmen, in plaats van een confrontatie aan te gaan. Zij begrepen dat dit in hun eigen belang was, zowel economisch als politiek. In economisch opzicht leidden dergelijke nieuwe noties tot groei en hogere welvaart. In politiek opzicht betekenden zij soevereiniteit, veiligheid en het afwenden van nucleaire vernietiging.

Opinieleiders en politici in diverse landen hadden de beginselen van coëxistentie en samenwerking omarmd om daarmee het uitbreken van nieuwe internationale oorlogen en gewelddadige confrontaties te voorkomen. Het zou te ver gaan te stellen dat de internationale samenleving, die aldus vorm kreeg, was gebaseerd op gevoelens van eenheid en ondeelbaarheid. Er ontstond zeker geen wereldwijde gemeenschap. Echter, het bewustzijn nam toe dat er gemeenschappelijke belangen waren en wederzijdse afhankelijkheden, zij tussen ongelijke partners. Verlicht eigenbelang vereiste, teneinde te voorkomen dat internationale conflicten opnieuw uit de hand zouden lopen, met nog verwoestender gevolgen dan voorheen, dat alle partijen bereid zouden zijn elkanders recht op bestaan te accepteren. Alle partijen dienden het recht te hebben hun eigen politieke, economische en culturele systemen te kiezen. Teneinde economische, politieke of culturele confrontaties te vermijden, die op gewelddadige conflicten konden uitlopen, zouden alle partijen zich beperkingen moeten opleggen. Dit was de consensus, gebaseerd op gemeenschappelijke waarden, die werd bereikt bij de geboorte van de Verenigde Naties in San Francisco, in 1945.

De economische terugslag in de jaren tachtig van de vorige eeuw resulteerde in een zekere mate van erosie van de nieuwe aanpak. Internationale samenwerking verflauwde. De aandacht voor de publieke sector, in het belang van sociaal welzijn, maakte plaats voor een groter vertrouwen op de markt en op particuliere belangen, alsmede op aanpassing aan hetgeen werd beschouwd als de nieuwe realiteit. Dit alles kon echter niet voorkomen dat economische stagnatie optrad, zowel in het Westen als in Oost Europa en in de ontwikkelingslanden in het Zuiden van de wereld.

De erosie duurde tot de val van de muur van Berlijn. Die val opende wederom een nieuw perspectief. Het einde van de Koude Oorlog nam de vrees weg voor een mogelijke terugkeer naar oorlog op zich, en ook de vrees voor massale vernietiging als gevolg van een nucleaire confrontatie. Er leek een definitief eind te zijn gekomen aan de ideologische confrontatie en een begin van een wereldwijde beweging op weg naar vrede, vrijheid, democratie, duurzame ontwikkeling, zorg voor de aarde en uitbanning van armoede. De algehele verwachting was dat een dergelijke wereldwijde beweging zich tot alle landen zou uitstrekken, en niet langer gedwarsboomd zou worden door grote mogendheden die vreesden dat ideologische en politieke veranderingen elders in de wereld hun invloedssfeer zouden aantasten.

Gedurende een jaar of drie vierde optimisme hoogtij. Het culmineerde in een gevoel van gezamenlijkheid: mensen die samen een planeet bewoonden, welke beschermd diende te worden in het gelijkelijk belang van iedereen. In 1992, tijdens de Verenigde Naties Conferentie voor Milieu en Ontwikkeling (UNCED) in Rio de Janeiro, werd met algemene stemmen een agenda aangenomen voor de komende een en twintigste eeuw: de zogeheten Agenda 21. Alle naties verbonden zich ertoe hun beleid te baseren op het beginsel van duurzaamheid: het bewerkstelligen van de huidige vooruitgang zou op geen enkele wijze ten koste mogen gaan van de kansen van welke toekomstige generatie dan ook om van de aardse hulpbronnen te profiteren. Kiezen voor duurzaamheid betekende de aanvaarding van het beginsel van de gelijkheid tussen generaties. Het impliceerde bovendien dat, nu internationale vrede gewaarborgd leek, middelen vrijkwamen die tot dusver waren aangewend voor bewapening en wapenwedloop en voortaan geïnvesteerd zouden worden in het behoud van de aarde en de uitbanning van de armoede.

Het algehele gevoel was dus dat de jaren tachtig, het decennium van stagnatie en aanpassing, waren afgesloten. De wereld kon de geest hernemen die in de decennia daarvoor de boventoon was gaan voeren. Men zou zich wederom kunnen toeleggen op co-existentie, samenwerking en gemeenschappelijke belangen. De na 1945 gekozen nieuwe benadering van de politiek, de nieuwe mentaliteit aangaande de verhouding tussen mensen en volken met een verschillende achtergrond, de nieuwe hoop dat er vooruitgang zou zijn voor iedereen en de nieuwe spirit die had geresulteerd in gezamenlijke pogingen om gemeenschappelijke doeleinden te bereiken, dat alles kon worden hernomen. Er had zich weliswaar een terugslag voorgedaan, maar men had het gevoel dat dit een tijdelijke afwijking was geweest van een trend in wezenlijk opwaartse richting. Voortaan zouden vrede, soevereiniteit, bescherming van de natuurlijke omgeving van de mens, duurzame ontwikkeling, menselijk welzijn, democratie en waarborging van mensenrechten centraal staan in het internationale beleid, niet gefrustreerd door ideologische, politieke en militaire confrontaties tussen supermachten. Men zag een nieuw perspectief: dit alles zou blijvend zijn en onomkeerbaar.

Tot dusver heb ik, in de beschrijving van trends en veranderingen in de verhoudingen in de wereld, gesproken over een nieuwe benadering, een nieuwe houding en mentaliteit en een nieuwe geest, gebaseerd op hernieuwde hoop en een nieuw perspectief. Laat ik de vraag van hierboven herhalen: was het ook een nieuwe cultuur? Als we, van Doorn volgend, cultuur definiëren als de optelsom van menselijke verworvenheden, breed gedeeld en aan anderen overdraagbaar, dan is het antwoord positief. Van Doorn maakt een onderscheid tussen normen, waarden, verwachtingen en doeleinden als elementen van een cultuur. Sinds 1945 zijn de internationale verhoudingen inderdaad gekenmerkt door een nieuw stelsel van normen en doeleinden, dat breed werd gedeeld door spelers op het internationale toneel en stoelde op verwachtingen die tal van mensen koesterden. Voor het eerst in de wereld geschiedenis was er sprake van de opkomst van een wereld gemeenschap, op basis van een nieuw en mondiaal stelsel van waarden.

Echter, de nieuwe atmosfeer was geen lang leven beschoren. Nieuwe uitdagingen deden zich voor en zij werden benaderd met een andere mentaliteit. Het perspectief op vrede en duurzame ontwikkeling taande. Kort na de wisseling van de millennia maakte de cultuur van coëxistentie, samenwerking en gemeenschappelijk belang plaats voor een andere: confrontatie, uitsluiting en nationale veiligheid.

Wat waren die nieuwe uitdagingen en waarom werden zij niet beantwoord vanuit de eerder bereikte consensus aangaande waarden en beginselen, die had geculmineerd in de hoge verwachtingen na het eind van de Koude Oorlog?

Twee factoren in het bijzonder waren belangrijk: de nieuwe verschijningsvorm van de globalisering en de uitbraak van gewelddadige conflicten binnen landen, in plaats van tussen deze onderling.

Losgeslagen globalisering

Globalisering is van alle tijden. Van oudsher hebben mensen getracht hun actie radius uit te breiden. Andere landen, werelddelen en volken werden, zogenaamd, ontdekt. Met ver afgelegen volken werden handels- en investeringsrelaties aangegaan, niet slechts bij toeval of uitzondering. Wereldrijken werden gesticht, koloniën werden veroverd, tot dan toe vrije en onafhankelijke volken werden onderworpen, dichtbij zowel als aan de andere kant van de aardbol. Technologie maakte dit mogelijk: schepen, vliegtuigen en wapens. Het leidde tot vernietiging van beschavingen, kolonialisme, slavernij en wereldoorlogen. De globalisering volgde de wet van de jungle. Wie het sterkst was, economisch zowel als militair, was de baas.

In de nieuwe internationale orde van na 1945 kreeg de globalisering een andere vorm. Zij werd erdoor gestimuleerd en volgde een straffer tempo, niet alleen economisch en technologisch, maar ook politiek en cultureel. Ordelijke globalisering, gebaseerd op normen en waarden, verving de wanorde van voorheen. De hoop dat dit zo zou blijven was gebaseerd op de rede: verlicht eigenbelang zou kortzichtige hebzucht verdrijven; krachtige wetten en instellingen zouden de begeerte naar macht temmen. Economische tegenstellingen, politieke meningsverschillen en culturele controverses konden zodanig worden aangepakt, dat conflicten niet zouden escaleren en onbeheersbaar worden. Hun oplossing zou op langere termijn een win-win perspectief bieden aan alle betrokkenen. Later zou dit optimisme ijdel blijken.

Het einde van de Koude Oorlog gaf de globalisering een nieuwe impuls en een graad van perfectie. Economische stimulansen en technologische doorbraken, vooral in de informatie en communicatietechnologie, maakten nationale grenzen steeds minder relevant. Natiestaten bleven naast elkaar bestaan, maar markten werden mondiaal. Ruimtelijke grenzen en tijdgrenzen vervaagden. Kosten verbonden aan transport en communicatie daalden sterk. Informatie verliep snel, werd compleet en kwam beschikbaar real time. Dit alles resulteerde in handel op grote schaal, een massaal reisgedrag, massacommunicatie en massaconsumptie en, bovenal, massaal geld- en kapitaalverkeer over nationale grenzen heen. Vandaag de dag kopen mensen goederen van overal ter wereld vandaan. Zij reizen en trekken vaker en verder weg dan voorheen. Zij migreren gemakkelijker naar andere plekken, waar zij denken meer kansen te hebben op een beter leven dan op hun geboortegrond.

In economisch opzicht zijn er geen grenzen meer, alleen de grenzen van de aarde zelf. Zelfs die verdwijnen tengevolge van technologische vooruitgang achter de horizon: de globalisering ging hand in hand met pogingen tot verovering van de ruimte. De mens wordt in zijn activiteiten niet langer gehinderd door tijdverschillen. Heden ten dage is al hetgeen zich ergens in de wereld afspeelt op hetzelfde moment overal elders bekend. Er kan overal vandaan direct worden gereageerd. Met name zij die toegang hebben tot zowel informatie als kapitaal kunnen reageren: transnationale ondernemingen, aandeelhouders, banken en financiële instellingen, bij de tijd, modern en steeds meer sophisticated. Geen enkele plek op deze wereld kan zich nog isoleren van de gevolgen van economische, politieke of culturele ontwikkelingen elders. Bij de wisseling van de millennia, voor het eerst in de wereldgeschiedenis, is de wereld echt één wereld geworden.

Qua natuur, milieu, grondstoffen en hulpbronnen was de wereld altijd al een onverbrekelijk geheel geweest. Nu werd zij ook in economische en technologisch opzicht verenigd. Globalisering is een in hoofdzaak economisch en technologisch verschijnsel geworden, dat de naoorlogse pogingen om de wereld op basis van gemeenschappelijke waarden en instellingen te verenigen naar de zijlijn heeft verdrongen. Tot 1989 was globalisering een maakbaar proces geweest. Doch ergens in de loop van de jaren negentig had globalisering vaart gekregen op eigen kracht. Toen de globalisering eenmaal de grenzen van de globe zelf had bereikt, maakte het mechanisme zich los van de aarde.

Tegenwoordig is globalisering niet langer het resultaat van aantoonbare politieke beslissingen. Zij voorziet in de eigen behoeften en houdt zich zelf in stand. Door globalisering komt een wereldwijde markt tot stand. Op die markt worden productie, investeringen, transport, handel, reclame en consumptie overal ter wereld aan elkaar gekoppeld, ongeacht plaats en tijd. De globale markt is een 24 uur economie, real time. Zij leidt niet alleen tot de irrelevantie van nationale grenzen, maar ook (qua betekenis net zo verstrekkend) tot de opkomst van financiële en economische machten, die zich losmaken van de natiestaten waaruit zij ontsprongen. Het gaat om transnationale ondernemingen en financiële instellingen, die zich kunnen onttrekken aan de controle vanuit nationale democratieën.

Al met al is de wereld in economische en technologisch opzicht dus een geheel geworden. Geldt dit ook in cultureel opzicht? Dat is tot op zekere hoogte het geval. Het feit van de globalisering heeft zich genesteld heeft in het bewustzijn van de mens. Niet alleen op de markt, maar ook in de hoofden van mensen spelen grenzen geen rol meer. Dat is een cultureel verschijnsel. Ook voor individuele personen vormen tijdsverschillen en lange afstanden niet langer een belemmering om met elkaar te communiceren. De technologie heeft dat opgelost. Wat eens ver weg was ligt nu dichtbij. Afstanden in geografische zin of qua tijd doen er tegenwoordig niet meer toe. Alleen de afstand in het brein van de mens telt.

Er is een wereld van verschil tussen mensen die opgroeiden na het begin van de jaren negentig - en toen hun eerste onderwijs genoten - en degenen die behoren tot eerdere generaties. Laatstgenoemden tonen zich doorgaans nog steeds verrast door iedere nieuwe technologische doorbraak. Voor studenten en andere jonge mensen daarentegen - vooropgesteld dat zij toegang hebben tot de moderniteit - is het tegenwoordig niet meer dan normaal dat niets meer ver weg is, dat informatie real time is, de klok rond, en dat alles gedoemd is spoedig te verouderen, in de naam van vernieuwing en vooruitgang. Globalisering heeft een culturele revolutie teweeggebracht. Het is een real time world, met real time netwerken en wij voelen dat we daarvan deel uitmaken.

Maar dat geldt niet iedereen. In het menselijk bewustzijn moge al datgene dat vroeger ver weg leek dichtbij zijn gekomen, maar tegelijkertijd zijn ook nieuwe afstanden gecreëerd. Hetgeen op loopafstand te zien valt, wordt vaak niet opgemerkt of zelfs buiten het bewustzijn gesloten. Door Internet, e-mail, TV kanalen, mobiele telefoon, creditcard en vliegtickets voelen mensen zich nauw en direct verbonden met anderen, waar ook ter wereld, zelfs wanneer zij zich aan de andere kant van de globe bevinden - althans wanneer zij even gemakkelijk toegang hebben tot de moderniteit. Mensen uit de middenklasse in China, Nigeria, en Brazilië ervaren dit gelijkelijk als mensen in Europa en de Verenigde Staten. Echter, dezelfde personen, waar dan ook, voelen zich veel minder verbonden met de gedepriveerden om de hoek: dak- en thuislozen in de grote stad, illegale immigranten, landloze boeren, werkloze armen, alleenstaande ouden van dagen, AIDS slachtoffers verstoken van medische zorg. Globalisering leidt ook tot uitsluiting.

Die uitsluiting is het resultaat van een fundamentele verandering in de wereldeconomie. Deze heeft een structureel dualistisch karakter gekregen. Sommigen spreken zelfs over wereldwijde Apartheid. Gedurende een aantal decennia na de Tweede Wereldoorlog was armoede een bijverschijnsel van economische groei, een soort collateral damage, een vorm van pech, per ongeluk. Die armoede kon tegengegaan worden middels economische groei zelf, door de investeringen te richten op een gelijktijdige voorziening in de behoeften van zowel armen als meer gegoeden, en door een betere verdeling van de welvaart. Dat kon goed uitpakken, want men was zich er van bewust dat rijk en arm gemeenschappelijke belangen hadden. De voorziening in de basis behoeften van arme mensen - voedsel, water, gezondheid, werkgelegenheid en een veilige leefomgeving - kon samengaan met een economische politiek gericht op een hogere productie, omzet en winst. Dit was de gedachte achter het concept van de sociale welvaartsstaat in het Westen. Hetzelfde idee - wederzijdse en gemeenschappelijke belangen - diende ook als een argument, naast puur ethische overwegingen, om internationale ontwikkelingssamenwerking aan te gaan.

Enkele decennia later had dit idee aan overtuigingskracht ingeboet. Dit kwam niet zozeer door falend armoedebestrijdingbeleid. Dat beleid schoot weliswaar vaak tekort, maar reparatiemogelijkheden waren binnen bereik. Er werden pleidooien gevoerd om dit beleid te verfijnen en om de beginselen en waarden die ten grondslag lagen aan de destijds bereikte culturele consensus beter uit te werken. De implicaties van het concept van duurzame ontwikkeling werden geleidelijk aan beter begrepen. Daaronder viel, bijvoorbeeld, de gelijkheid tussen man en vrouw. Ook armoede bestrijding van onderen af hoorde daartoe, dat wil zeggen armoedebestrijding door de betrokkenen zelf, die het lot in eigen hand nemen en de daartoe noodzakelijke middelen in eigen bezit horen te hebben. Echter, dergelijke beleidshervormingen zetten weinig zoden aan de dijk. Zij kwamen te laat. Armoede bestrijding werd niet langer beschouwd als een algemeen belang. Op de globale markt worden armen beschouwd als een kostenpost voor de samenleving, als een last op de schouders van anderen: de rijken en de middenklasse.

Die anderen hebben de armen niet langer nodig, noch hun arbeid, noch hun potentieel aan koopkracht. De armen worden afgeschreven: de samenleving is immers beter af zonder hen. Op de globale markt is armoede niet langer een kwestie van pech, tragisch, doch overkomelijk, want te genezen. Integendeel: instandhouding van de armoede wordt een bewust verzuim, een kwestie van berekening binnen het systeem. Mensen worden willens en wetens arm gehouden.

Zij die niet arm zijn hebben er belang bij de status quo in ere te houden en de armen zoveel mogelijk de toegang te ontzeggen tot alles wat schaars is: schaarse hulpbronnen, zoals vruchtbare grond, schoon water, een gezonde leefomgeving, gesubsidieerde gezondheidszorg en basis onderwijs, kredieten zonder onderpand. Ook de toegang tot politieke beslissingen over de aanwending van schaarse middelen, inclusief begrotingsmiddelen, wordt beperkt. De wereld middenklasse concurreert met de wereld onderklasse. Zij ontneemt haar de middelen van bestaan, bezet de plaatsen die hen dienen als woonplaats en leefomgeving, verdrijft haar uit de markt, sluit haar buiten het stelsel van politieke besluitvorming en berooft haar aldus van de middelen om zich een beter leven te verschaffen, weg uit de samenleving dus.

De meest recente illustratie van het onderliggende economische en politieke mechanisme is het streven van de middenklasse om niet in te leveren op het comfort dat zij geniet en daartoe het peil van de energieconsumptie overeind te houden. Dat gebeurt door fossiele brandstoffen te vervangen door biobrandstoffen, ongeacht de consequenties voor de onderklasse. De productie van biobrandstoffen vereist grond die ook gebruikt kan worden voor de productie van voedsel. Met andere woorden: energie concurreert met voedsel. Maar terwijl de middenklasse zich hogere voedselprijzen kan veroorloven, zijn deze voor vele armen een kwestie van leven of dood. Het is een voorbeeld van een breuk in de culturele consensus, net als enkele jaren geleden, toen farmaceutische ondernemingen prijzen van levensbesparende HIV/AIDS medicijnen vastpinden op een niveau dat hen zo groot mogelijke winsten zou opleveren. De middenklasse in het Westen kon zich dat prijsniveau veroorloven, maar het was veel te hoog voor ontelbare AIDS slachtoffers onder de arme bevolkingsgroepen in Afrika.

Ik zal mij van andere voorbeelden onthouden. In plaats daarvan belicht ik een specifiek gevolg: het toenemende conflict potentieel. Dezelfde technologische en economische factoren die leidden tot een culturele revolutie - een ongekende hoeveelheid beschikbare informatie en ongehoorde communicatie mogelijkheden - hebben de erosie in gang gezet van de gemeenschappelijke normen, waarden, doeleinden en verwachtingen, welke samen de internationale culturele consensus vormden die na de Tweede Wereldoorlog was bereikt. De economische en technologische factoren achter de globalisering hebben steeds meer hebzucht gecreëerd. Zij leidden tot een onmatig najagen van materiele welvaart en groei, tot vernietiging in naam van vernieuwing en vooruitgang en tot een enorme belasting van de schaarse natuurlijke hulpbronnen van de aarde. Door dit alles kwam er sleet in de consensus en werd het evenwicht dat daarin besloten lag verbroken. Toen de globalisering zich loszong van de aarde, barstte de consensus uit haar voegen. Op dat moment begonnen de achterliggende krachten juist die beginselen en waarden te verslinden, welke eertijds waren omhelsd om oncontroleerbare conflicten en geweld te voorkomen. Globalisering in haar huidige vorm bedreigt de ecologie van de aarde, tast de biodiversiteit aan, vervuilt de atmosfeer van onze planeet en riskeert ons gemeenschappelijk klimaat. Aldus reduceert de globalisering de kansen van nog niet geborenen op hetzelfde goede leven als dat van de huidige generatie. Echter, niet alleen de ongelijkheid tussen de generaties wordt groter. Ook tussen mensen binnen de huidige generatie veroorzaakt globalisering grotere ongelijkheden dan ooit tevoren. Sinds 1990 vertonen alle indicatoren van sociale en economische ongelijkheid een alarmerende trend tot polarisatie.

Het conflict potentieel neemt hand over hand toe, zowel binnen landen als wereldwijd. De geschiedenis heeft ons geleerd: geen enkele samenleving kan zich te veel ongelijkheid veroorloven. Op een zeker moment leggen mensen zich er niet langer bij neer dat elk vooruitzicht om anderen bij te houden verdwijnt. Wanneer mensen in een onderklasse het gevoel krijgen dat zij, om te emanciperen, moeten concurreren met mensen in de middenklasse en in de bovenlaag, en wanneer zij merken dat de elite zich niets laat gelegen liggen aan noties zoals coëxistentie, samenwerking en gemeenschappelijk belang, loopt een samenleving het gevaar uiteen te vallen. Voorbij een bepaald punt zullen mensen niet langer accepteren dat anderen de ladder onder hun voeten wegschoppen. Wanneer dat punt is bereikt keren mensen zich tegen het systeem zelf, omdat zij tot de conclusie zijn gekomen dat dit systeem hen niets meer te bieden heeft. De culturele consensus, die verondersteld werd ook hen ten goede te komen, gaat kennelijk niet langer op. Dan is het moment gekomen dat zij concurrentie omzetten in strijd

Deze historische les geldt alle samenlevingen, zowel afzonderlijke landen als de wereld als geheel. Men kan zich op tal van manieren tegen de bestaande orde keren. Dat kan variëren van stakingen en voedselrellen tot migratie of zich op illegale wijze toegang verschaffen tot andere landen. Het kan de vorm aannemen van oppositie tegen nationale autoriteiten, die de belangen dienen van alleen de middenklasse ofwel van specifieke belangengroepen - regionale, stedelijke, tribale, religieuze, etnische of raciale belangengroepen dan wel of taalgroepen en dergelijke. Dat kan uitlopen op een volledige burgeroorlog. Verzet tegen de bestaande orde ook leiden tot pogingen om alternatieve politieke en economische systemen te creëren, gebaseerd op andere stelsels van waarden. Dat kan dan weer leiden tot haat, en wel tegen die machten in de wereld welke men verantwoordelijk houdt voor ongelijkheid, uitsluiting en onrecht. Vaak zijn anti Westerse sentimenten daarvan het resultaat, omdat velen in Azië, Afrika, en in het Midden Oosten het Westen zien als de schuldige. Eén stap verder en de andere ideologie leidt tot internationaal terrorisme.

Binnenlandse en internationale conflicten staan dus met elkaar in verband. De nieuwe wereldverhoudingen resulteren tot grotere economische ongelijkheden binnen landen. Daardoor worden bestaande conflicten binnen die landen uitvergroot en gevoed. Op hun beurt kunnen conflicten binnen landen gemakkelijk escaleren over de grens. Zij kunnen zich uitbreiden tot buurlanden, maar ook tot andere werelddelen. Dezelfde globalisering die internationale tegenstellingen onvermijdelijk transformeert in binnenlandse conflicten, vertaalt deze laatste op hun beurt moeiteloos in een botsing op wereldschaal.

Hernieuwde conflicten

Het einde van de Koude Oorlog markeerde de uitbarsting van een nieuwe serie brandende conflicthaarden. Oorlog tussen landen was uitzondering geworden, maar binnen landen braken tal van gewelddadige conflicten uit. Toen de euforie van de eerste jaren na de detente tussen Oost en West was uitgewerkt, ontwikkelden zich nachtmerrieachtige scenario's in landen als de voormalige Sovjet Unie, het voormalige Joegoslavië, Somalië, Rwanda, Kongo, Sierra Leone, Liberia, Soedan, Afghanistan en vele andere. Sommige van die conflicten waren in het geheel niet nieuw. Zij bestonden al lang, en kwamen opnieuw op, vaak na een bestand van tientallen jaren. De machtsstrijd tussen Oost en West had de verhoudingen in het Zuiden van de wereld bevroren en elke mogelijke verandering binnen een land tegengehouden. Beide grootmachten waren beducht geweest dat zulke veranderingen de scheidslijn tussen beider invloedssferen zouden aantasten. Dat was niet langer het geval. Partijen bij een conflict binnen een land hoefden niet langer te vrezen dat de toepassing van geweld inmenging van buitenaf zou uitlokken. Oude conflicten staken opnieuw de kop op, de wapens werden gewet en het geweld sloeg in vele landen toe.

Economie

Er deden zich tal van redenen voor om conflicten uit te vechten, economische zowel als politieke en culturele. Economische conflicten draaiden vaak om de toegang tot schaarse hulpbronnen, zoals vruchtbare grond en water, en om het profijt dat voortvloeide uit de exploitatie van minerale grondstoffen als olie. Andere conflicten vormden de afspiegeling van bestaande ongelijkheden in werkgelegenheid, inkomen en welvaart, dan wel in belastingheffing of in de toegang tot publieke diensten. Armoede op zich leidde doorgaans niet noodzakelijkerwijs tot geweld. De strijd om het bestaan en de dagelijkse inspanningen die arme bevolkingsgroepen zich moeten getroosten om aan voldoende voedsel en andere essentiële zaken te komen vergen alle energie waarover zij beschikken. In ontwikkelingsprocessen is stagnatie zelden een reden de wapens op te nemen. Als mensen het gevoel hebben dat het leven morgen onvermijdelijk hetzelfde zal zijn als dat van vandaag, hebben zij weinig reden de strijd aan te gaan met anderen die in dezelfde situatie verkeren. Echter, wanneer zij beseffen dat het vooruitzicht voor de dag van morgen slechter is dan de werkelijkheid van vandaag, bijvoorbeeld omdat schaarse goederen die nodig zijn om te overleven hen ontnomen worden, dan kunnen zij tot de conclusie komen dat de enige uitweg is gelegen in het aangaan van de strijd. Dat is een van de redenen waarom bijvoorbeeld in Darfur en in andere regio's van de Sahel nomadische veehouders en gevestigde boeren slaags zijn geraakt met elkaar. Beide kunnen niet zonder water en vruchtbare grond, respectievelijk om het vee te laten grazen dan wel om gewassen te verbouwen. Die hulpbronnen worden steeds schaarser, tengevolge van klimaatverslechtering en overbevolking, met mensen en met vee.

In andere landen is het noch stagnatie, noch verslechtering in de economische omstandigheden, maar juist het begin van economische vooruitgang die tot geweld leidt. Als de voordelen van economische groei worden gemonopoliseerd door sommigen, of ongelijk worden verdeeld, lopen de perspectieven van verschillende bevolkingsgroepen uiteen. Groepen die dit onrechtvaardig vinden protesteren. Sommige hunner zullen hun toevlucht nemen tot geweld.

Economische ontwikkeling, die een transformatie van de structuur van een volkshuishouding ten gevolge heeft, alsmede de opkomst van nieuwe klassen van ondernemers en kapitaalbezitters en totaal uiteenlopende uitzichten op werk en inkomen, keert eeuwenoude patronen van gevestigde belangen ondersteboven. Verandering blijkt meer geweld te produceren dan stagnatie; ongelijkheid meer dan armoede. Het is altijd een kwestie van schaarste, verdeling en macht.

Modernisering leidt altijd tot divergerende perspectieven. In recent onafhankelijk geworden natiestaten, waarbinnen burgers vrijelijk kunnen rondtrekken en overal in het land kunnen leven en werken, heeft de modernisering geleid tot omvangrijke binnenlandse migratie. Tal van bewoners van die landen hebben het initiatief genomen elders werk te vinden, ver van hun thuisland en hun leefomgeving, ver van de plek waar de groep waartoe zij behoren van oudsher een bestaan had gevonden. Commerciële relaties zijn zich op een selectieve wijze gaan verdiepen en uitstrekken over de gehele nationale markt. Aldus leidden modernisering en economische ontwikkeling onontkoombaar tot nieuwe meerderheids- en minderheidsverhoudingen.

Politiek

Politieke factoren achter de uitbarsting van een conflict hingen vaak samen met economische factoren. Na de dekolonisatie dienden de nieuwe onafhankelijke landen volwaardige natiestaten worden, met grenzen, regeringen, constituties en wetten, en met structuren en processen van politieke besluitvorming. Een wetgevende, administratieve, uitvoerende, rechtssprekende en vertegenwoordigend macht moest worden gevestigd. Binnen een nieuwe staat dienden groepen, die voorheen apart hadden geleefd of met elkaar in conflict waren geweest, in één en dezelfde natie bijeengebracht te worden. De bevolking diende een vooruitzicht te worden geboden op economische vooruitgang. Dat vereiste investeringen, belastingheffing en overheidsuitgaven, alsmede de opbouw van marktcapaciteit en marktregulering. De buitenwereld, gevormd door landen waarbinnen het eeuwen had geduurd eer dit alles was verwezenlijkt, verwachtte dat de nieuwe staten een en ander in niet meer dan enkele decennia zouden bewerkstelligen. Die nieuwe staten hoefden natuurlijk niet dezelfde lange weg af te lopen als hun voormalige kolonisatoren. Zij konden ervoor kiezen de door anderen gemaakte fouten niet te herhalen. Zij konden uit het buitenland hulp ontvangen. Zij konden bovendien profiteren van de modernisering die inmiddels had plaats gevonden. Aldus konden zij de periode verkorten waarin de transformatie diende plaats te vinden van een arm en van anderen afhankelijk land in een zich zelf bedruipende natiestaat in ontwikkeling. Hoe dan ook, een en ander kostte tijd. Bovendien waren alle vereisten om een harmonieuze natiestaat te worden even zovele potentiële aanleidingen om een conflict aan te gaan. Dat er zoveel conflicten ontbrandden sprak dus eigenlijk vanzelf. Dergelijke conflicten deden zich niet alleen voor kort nadat een land onafhankelijk was geworden, maar ook wanneer jaren later bepaalde groepen in het land tot de overtuiging waren gekomen dat hun eigen nieuwe heersers sommigen bevoorrechtten boven anderen, dan wel dat deze heersers corrupt waren of hen zelfs onderdrukten. Sommige van die conflicten draaiden om kwesties als goed bestuur; andere hadden te maken met tekortkomingen op het gebied van democratie en mensenrechten. Altijd stond de machtsvraag centraal: hoe toegang te krijgen tot de macht, hoe daaraan deel te krijgen en hoe deze met anderen te delen?

Groeperingen die met elkaar in conflict raakten over politieke en economische kwesties - de verdeling van de macht en de welvaart - konden zich van elkaar onderscheiden in puur politiek dan wel economisch opzicht: grondbezitters, boeren, veehouders, industriële ondernemers, arbeiders, middenklasse, leraren, studenten, politici, enzovoort. Soms betroffen economische en politieke conflicten de positie van oorspronkelijke bewoners en inheemse groepen tegenover afstammelingen van voormalige kolonisatoren. Elders rezen conflicten tussen bevolkingsgroepen die reeds gedurende lange tijd in een bepaalde streek hadden gewoond enerzijds en immigranten anderzijds, zij het nieuwkomers dan wel afstammelingen van mensen die jaren eerder waren binnengekomen. Er waren dus vaak meer onderscheidingen dan puur politieke of economische.

Ook de tegenstelling tussen stad en platteland compliceerde economische en politieke conflicten. De economische belangen van de mensen in de stad zijn niet dezelfde als die van de bewoners van dorpen op het platteland. Demografische patronen maken een en ander extra ingewikkeld. Ontwikkelingslanden zijn lang niet altijd in staat geweest de verwachtingen van grote aantallen jonge mensen in te lossen. Onvoldoende of slecht onderwijs, hoge werkloosheid, verbroken familierelaties en de slechting van traditionele gezagsverhoudingen en dorpsstructuren, tengevolge van snelle modernisering, hebben bijgedragen tot verslaving aan alcohol en drugs, tot prostitutie en misdaad en uiteindelijk ook tot geweld. In gemeenschappen met relatief veel jonge mannen, ontworteld en zonder economisch perspectief, dragen de verhoudingen al snel een explosief karakter.

Cultuur

In nogal wat landen zijn economisch, politiek en crimineel geweld moeilijk van elkaar te onderscheiden. De verschillende vormen van geweld steken elkaar aan. Bovendien hebben de onderliggende conflicten vaak een culturele connotatie gekregen. Raciale, etnische, tribale en religieuze tegenstellingen spelen een rol. De verschillende inwoners van een land hebben verschillende achtergronden, zij spreken verschillende talen en hun tradities en verwantschappen lopen uiteen. Dat alles bij elkaar resulteert in een keur van aan identiteiten. Wanneer dergelijke identiteiten samenvallen met economische of politieke scheidslijnen, kan de indruk postvatten dat het om een cultureel conflict gaat - tribaal, etnisch, religieus of anderszins - ook indien de oorzaken wel degelijk economisch dan wel politiek van aard zijn. Soms valt de tegenstelling tussen stad en platteland samen met tribale tegenstellingen. Bepaalde gilden en ambachten zijn veelal van oudsher voorbehouden geweest aan een bepaalde kaste dan wel etnische groepering. Relaties tussen meerderheden en minderheden kunnen zich langs tribale of religieuze lijnen hebben ontwikkeld. Echter, doorgaans staan etnische, religieuze of tribale conflicten niet op zichzelf. Conflicten tussen identiteitsgroepen kunnen vaak herleid worden tot economische oorzaken: uitbuiting of uitsluiting, ongelijke toegang, sociaal onrecht. Een gewelddadige uitbarsting van een conflict tussen mensen aan de basis van de samenleving, die verklaren te behoren tot groepen met een eigen identiteit, is vaak het gevolg van politieke manipulatie van bovenaf. Soms proberen politieke leiders, opinieleiders of economische belangengroepen meer macht te verwerven door verdeel en heers tactieken toe te passen. Soms proberen zij zich te verrijken door marktrelaties te verstoren, bezit te onteigenen, wapens te verkopen of zelfs door deze uit te delen. Politieke manipulatie van bevolkingsgroepen langs etnische lijnen komt vaak voor. De genocide in Rwanda en de burgeroorlog in Bosnië in de jaren negentig, de recente botsingen in Kenia, de burgeroorlog in Afghanistan en de botsingen tussen Hindoes en Moslims in India en tussen Christenen en Moslims in de Indonesische Molukken, het zijn allemaal voorbeelden van geweld dat wordt ingegeven door politieke motieven.

Ook al lijkt het alsof vele gewelddadige conflicten uitgevochten worden langs etnische, tribale dan wel religieuze scheidslijnen, toch is het niet legitiem deze als culturele conflicten te bestempelen. Ogenschijnlijk zijn zij cultureel van aard, de oorzaak is echter vaak economisch en de aanleiding politiek.

Complexe conflicten

Niet alle conflicten kunnen eenvoudigweg herleid worden tot louter economische factoren. Soms heeft geweld tot zoveel economische schade voor alle betrokken groeperingen geleid, dat ieder vorm van economische rationaliteit ver te zoeken is. Kennelijk waren andere redenen om een oorlog aan te gaan gewichtiger dan een nijpende schaarste of een zich verwijdende kloof tussen economische belangengroepen. Aan de andere kant kunnen niet alle conflicten herleid worden tot verschijnselen als een falende staat, slecht bestuur of politieke manipulatie. Sterke staten met gevestigde structuren zijn evenzeer kwetsbaar; getuige bijvoorbeeld India of het voormalige Joegoslavië. Ook zijn er situaties waarin politieke leiders hulpeloos staan tegenover populistische golven, zoals een drang naar revanche en vergelding. Overigens zijn er meer voorbeelden van situaties waarin zij geneigd zijn daarop mee te deinen.

In hoofdzaak culturele conflicten bestaan inderdaad. Haat, die zijn oorsprong vindt in gebeurtenissen uit het verre verleden, kan worden gecultiveerd. In sommige landen kunnen controverses binnen een en dezelfde godsdienstige groepering gemakkelijk ontvlammen, zonder aanwijsbare politieke of economische redenen. Dat gaat vaak gemakkelijker dan met conflicten tussen godsdiensten. Elders houden traditionele gewoonten een gewelddadige agressieve en gewelddadige bejegening in van personen die behoren tot een andere stam. Het is tegenwoordig politiek correct om te stellen dat in Afrika stammen eigenlijk niet bestaan en dat deze niet meer zijn dan een constructie gemaakt door derden, en dan met name buitenlanders. Dat is echter te simpel geredeneerd. Alle identiteitsgroepen zijn tot op zekere hoogte sociale constructies, ook stammen. Hun constructie, omschrijving en afbakening, inclusief de wijze waarop zij zich zelf identificeren, wortelt echter altijd in factoren die inherent zijn aan hun traditionele sociale en economische omgeving.

Politieke, economische en culturele oorzaken van conflicten, alsmede oorzaken rond de beschikbaarheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen lopen dus door elkaar heen. Zij beïnvloeden en versterken elkaar. Mensen die zich ervan bewust worden dat zij van bijna alles verstoken zijn, geen enkel vooruitzicht meer hebben en de hoop verliezen dat hun bestaan ooit beter wordt, krijgen het gevoel hun identiteit te verliezen, hun identiteit als burger van een land, als economisch individu, als mens die in staat zou moeten zijn de natuur naar zijn hand te zetten teneinde te overleven. Wanneer mensen beseffen dat zij al die elementen van hun identiteit zijn kwijtgeraakt, rest hen geen andere mogelijkheid dan zich vast te klampen aan de laatste reddingsboei: een religieuze, tribale dan wel etnische identiteit. Weliswaar betreft dat een louter culturele identiteit, maar een dergelijke identiteit verschaft hen enige kracht, omdat zij deze kunnen delen met anderen die in dezelfde omstandigheden verkeren. Voor wie zich beroofd acht van iedere bescherming, hetzij zijdens de staat, hetzij zijdens de markt, verschaffen groepsloyaliteiten het laatste redmiddel. Wanhoop broedt geweld. Wrok evenzeer. Wanneer politieke leiders aan mensen die deel uitmaken van een bepaalde groepering voorspiegelen, dat, ook al verkeren zij in redelijke economische omstandigheden, economische marginalisering en politieke onderdrukking door andere groepen dreigt en dat er, teneinde dit te voorkomen, geen enkele andere uitweg is dan zich etnisch dan wel religieus te laten mobiliseren, dan loert geweld om de hoek.

Echter, of een conflict tot een gewelddadige uitbarsting komt, is mede afhankelijk van de reactie van andere partijen. Zullen zij tijdig het gevaar onder ogen zien dat kan voortvloeien uit een steeds grotere kloof binnen de samenleving en proberen die kloof te dichten, of zullen zij vertrouwen op eigen kracht, trachten zich zelf tegen een mogelijke aanval te beschermen door zelf hun toevlucht te nemen tot geweld en onderdrukking en wellicht een eerste klap uitdelen?

Ontwikkeling is conflict

De oorzaken en kenmerken van conflicten in de wereld na de Tweede Wereldoorlog, na de dekolonisatie en na de Koude Oorlog, en het complexe karakter van deze conflicten, zijn niet altijd en door iedereen op hun waarde geschat. Ten tijde van Secretaris Generaal Boutros Boutros Ghalil erkenden de Verenigde Naties dat er een wederzijds verband bestond tussen vrede en ontwikkeling: geen ontwikkeling zonder vrede, maar ook geen vrede zonder ontwikkeling. In de praktijk beperkte men zich echter tot het verschaffen van humanitaire hulp aan slachtoffers van een conflict, al dan niet in combinatie met het sturen van een vredesmacht om stabiliteit te bewerkstelligen en het geweld in bedwang te houden. Politieke stappen gericht op het bewerkstelligen van duurzame vrede werden doorgaans lukraak genomen, onvoldoende gecoördineerd en zonder veel inzicht in de feitelijke verhoudingen. Politieke bemiddeling vanuit het buitenland weerspiegelde soms de belangen van dat buitenland zelf. Buitenlandse interventie in conflicten had soms een contrair effect, wanneer deze een van de partijen bij een conflict bleek te bevoordelen boven andere. Soms werd door buitenlandse pogingen om stabiliteit en vrede te brengen het zaad gestrooid van toekomstig geweld, bijvoorbeeld wanneer in een land dank zij buitenlandse militaire steun bepaalde groepen aan de macht waren gekomen. Soms ontbrak ieder inzicht in de geschiedenis van een conflict en in de achterliggende economische, politieke en culturele oorzaken. Daardoor waren pogingen om een duurzame vrede tot stand te brengen bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Dat was ook het geval wanneer vanuit het buitenland arrogant of met dédain werd opgetreden, of wanneer de belangen van de bevolking die het slachtoffer was geworden van een conflict ondergeschikt werden gemaakt aan buitenlandse belangen.

Naast politieke, militaire en humanitaire inspanningen om met gewelddadige conflicten om te gaan, zijn investeringen in wederopbouw en ontwikkeling noodzakelijk om de oorzaken van een conflict aan te pakken. In het kader van de ontwikkelingssamenwerking zijn conflicten lange tijd gezien als een uitzondering, als een soort van tijdelijke instabiliteit. De gedachte was dat met het verschaffen van buitenlandse hulp gewacht diende te worden tot een land haar zaken weer voor elkaar zou hebben, en totdat goed bestuur, stabiliteit en veiligheid zouden zijn gegarandeerd. Dat is echter een verkeerde inschatting van de relatie tussen ontwikkeling en conflict.

Ontwikkeling impliceert verandering, dat wil zeggen verandering in een status quo die resulteerde in stagnatie of zelfs achteruitgang en verval. Natuurlijk impliceert ontwikkeling meer dan dat. Alleen verandering die een vooruitgang inhoudt kan gelden als ontwikkeling, mits de omschrijving en weging van die vooruitgang het recht zijn van de mensen in het land zelf en niet is voorbehouden aan buitenstaanders - en zeker niet aan de buitenlandse hulpverleners. Deze begripsomschrijving houdt in dat het proces van verandering aan steeds meer mensen ten goede dient te komen, eer van duurzame ontwikkeling kan worden gesproken. Een situatie waarin slechts enkelen profiteren, terwijl de levensomstandigheden van vele anderen achteruitgaan, verdient de naam ontwikkeling niet. Ontwikkeling is een proces van continue vooruitgang, waaraan steeds meer mensen deel hebben, op hun voorwaarden en in overeenstemming met de door henzelf gekozen waarden.

Zo'n proces is per definitie conflictmatig van karakter. In iedere samenleving spelen belangen een rol. Sommige groepen in een samenleving hebben belang bij handhaving van de status quo, andere hebben baat bij verandering. Sommige hebben meer macht dan anderen. Een proces van verandering vereist dat degenen die belang hebben bij de status quo een stap terug zetten gunste van anderen, die onvoldoende toegang hadden tot de hulpbronnen en bestaansmiddelen, tot de welvaart of tot de kanalen van politieke besluitvorming. Zij die aan de macht zijn vaak geneigd te claimen dat de tijd nog niet rijp is voor een meer gelijke verdeling van die middelen en van de welvaart. Zij hanteren daarbij soms een economische redenering: concentratie van de middelen in de handen van enkelen, die deze middelen zodanig zullen investeren dat de economische groei zo hoog mogelijk uitkomt, zal resulteren in een hogere productie en een hoger inkomen dan wanneer deze middelen voortijdig aan velen zouden zijn rondgedeeld. Zij zouden dan wellicht zijn geconsumeerd, in plaats van geïnvesteerd. In deze optiek zou uitstel van een meer gelijke verdeling van de welvaart resulteren in een hogere welvaart voor iedereen, zij het op een later tijdstip. Echter, aan een dergelijke redenering komt nooit een eind. Dezelfde personen die vandaag bepleiten een meer billijke verdeling nog even uit te stellen, zullen dat morgen weer doen, en wel op dezelfde gronden. Iedere samenleving die zich begeeft op weg naar ontwikkeling kent een inherent en onvermijdelijk conflict tussen verschillende bevolkingsgroepen.

Een jaar of tien na de opkomst van zovele conflicten binnen ontwikkelingslanden konden deze niet langer genegeerd worden dan wel terzijde worden geschoven totdat stabiliteit en vrede zouden zijn hersteld. Vervolgens werd er in het kader van de ontwikkelingssamenwerking meer aandacht gegeven aan de relatie tussen ontwikkeling en conflict. Echter, het gaat niet om ontwikkeling en conflict. Het verschijnsel conflict moet gezien worden als inherent aan het ontwikkelingsproces zelf. Met andere woorden: ontwikkeling is conflict.

Conflicten zijn dus regel, geen uitzondering. Ontwikkeling manifesteert zich door bestaande conflicten aan de oppervlakte te brengen en te voeden. Deze visie op ontwikkelingsprocessen kan slechts tot één conclusie leiden: conflictpreventie is onmogelijk. Conflicten kunnen niet worden voorkomen, de escalatie daarvan wel. Conflicten bestaan. Zij kunnen worden aangepakt, gematigd, beperkt, beheerst en opgelost, maar zij kunnen niet met terugwerkende kracht ongedaan worden gemaakt. De achterliggende oorzaken maken deel uit van de fysieke, geografische, economische en politieke werkelijkheid. Zij hebben de culturele context vorm gegeven. Zij leven voort in het bewustzijn van de mensen, vormen een historische werkelijkheid die in de herinnering blijft voortleven en aan anderen wordt overgedragen in de vorm van verhalen, waarden, tradities, verwachtingen, gevoelens en emoties. Dat is een van de redenen waarom conflicten weer kunnen opduiken, zelfs wanneer zij leken te zijn opgelost, zelfs jaren later. Het verklaart ook waarom de culturele dimensies van een conflict zo belangrijk zijn: juist het feit dat meerdere interpretaties van de sociale en economische omstandigheden mogelijk zijn kan leiden tot een conflict. De percepties van de problemen verschillen en sommige percepties domineren over andere. In hoofdzaak culturele conflicten bestaan, maar de meeste conflicten zijn complexer dan dat.

Omgaan met conflicten.

Deze complexiteit vereist een integrale benadering van alle dimensies van een conflict dat zich gedurende een ontwikkelingsproces voordoet Ieder dimensie heeft haar eigen kenmerken. Economische conflicten betreffen de welvaart, politieke conflicten draaien om macht en culturele conflicten concentreren zich op de identiteit van mensen en groepen. Al deze categorieën hebben eigen regels. Economische en sociale conflicten kunnen worden gemanaged binnen een redelijke tijdsbestek. Dat kan door toepassing van een goede combinatie van economische groei en (her)verdeling van de goederen en het inkomen, waardoor een perspectief op vooruitgang wordt geschapen voor iedereen, inclusief de huidige generaties. Daarentegen duren culturele, tribale, etnische, religieuze of nationalistische conflicten lang. Zij wortelen diep in de samenleving. Culturele conflicten, of deze nu wel of niet gepaard gaan met economische ongelijkheid, overstijgen generaties. Politieke conflicten mogen op zich zelf minder diep in de samenleving geworteld zijn, doch wanneer zij gepaard gaan met de mobilisatie van mensen langs etnische of religieuze lijnen, kunnen zij extreem gewelddadig worden en het karakter krijgen van een repeterende breuk.

Politieke en culturele conflicten zijn minder gemakkelijk beheersbaar dan economische conflicten, omdat er geen snelle en gemakkelijke uitweg is door middel van herverdeling. Welvaart is immers een relatief begrip. Welvaart kan verhoogd worden, ook door middel van een verstandige vorm van herverdeling. In een economisch conflict is dus altijd een win-win oplossing te vinden: het juiste pad van investeringen, groei en verdeling kan er voor zorgen dat iedereen er op vooruit gaat. Culturele conflicten zijn anders. In tegenstelling tot welvaart is identiteit geen relatief, maar een absoluut begrip. Identiteiten van groepen of individuen worden niet omschreven als aandelen in een totaal, dat door een andere verdeling groter kan worden, maar als absolute posities tegenover elkaar: een sterkere positie van de ene groep - zij het een stam, een etnische groepering, een religieuze denominatie, een sociale klasse, en sekse, een taalgemeenschap, een ras, een kaste, een elite, een nationalistische clan, of welke groep dan ook die haar eigen identiteit niet slechts in puur economische termen definieert - betekent altijd dat de positie van andere groepen in de samenleving zwakker wordt.

Ook macht is een absoluut begrip, een nul som game. De totale macht in een samenleving kan niet worden vergroot door deze anders te verdelen. Zij kan slechts worden getransformeerd tot iets anders, zoals wanneer partijen tot de conclusie komen dat, in plaats van te vertrouwen op eigen macht alleen, het delen van die macht met anderen de gezamenlijke kracht - bijvoorbeeld de gezamenlijke veerkracht en het weerstandsvermogen ten opzichte van derden - kan versterken. Iets dergelijks doet zich voor bij culturele conflicten. Een oplossing daarvan is mogelijk, mits iedere groep haar eigen identiteit niet bedreigd acht door contacten met een andere groep, maar zich daardoor ziet verrijkt. Culturele confrontatie dient getransformeerd te worden in culturele communicatie en uitwisseling. Politieke polarisatie dient te worden getransformeerd in samenwerking. Onderling delen van macht respectievelijk uitwisselen van identiteiten kan voor elkeen resulteren in meer kracht en een rijkere identiteit. Maar zolang dit niet gebeurt, bijvoorbeeld doordat economische schaarste of politieke manipulatie dit belemmert, blijft vrees overheersen. Om al deze redenen duren culturele conflicten langer, zijn zij slechter beheersbaar en gewelddadiger dan in conflicten die een in hoofdzaak economisch karakter dragen.

Wanneer een conflict in een impasse terechtkomt, kunnen tussenpersonen die zelf niet bij het conflict betroken zijn partijen bij de hand nemen. Dat kunnen personen of organisaties uit het buitenland zijn. Conflictbeheersing met hulp van buitenaf, bemiddeling of interventie, zal verder moeten reiken dan het sturen van een vredesmacht om veiligheid te bewerkstelligen en het verlenen van noodhulp aan de slachtoffers van een conflict. Beide zijn noodzakelijk, maar niet voldoende. Al te vaak hebben deze twee gedragslijnen gefunctioneerd als een substituut voor actie gericht op het wegnemen van de oorzaken van een conflict. Hulp van buitenaf, bij onderhandelingen om een wapenstilstand te bewerkstelligen en vervolgens vrede tot stand te brengen, kan helpen een politiek machtsdispuut om te bouwen tot stabiele en stevige binnenlandse instellingen, die de kracht weerspiegelen van een gemeenschappelijke constitutie en van gemeenschappelijke procedures en beginselen. Zulke hulp kan confrontaties tussen etnische, religieuze of tribale gemeenschappen vertalen in betekenisvolle communicatie: minder angst en wrok, meer begrip en respect.

Tussenpersonen komen altijd met hun eigen perceptie van een conflict. Zij kunnen waardevolle inzichten toevoegen en partijen bijlichten die op een doodlopende weg waren geraakt. Duurzame oplossingen van conflicten kunnen echter alleen van binnen uit tot stand komen. Hulpverlening van buitenaf zal nooit meer kunnen inhouden dan het functioneren als een katalysator, die binnen een door conflicten verscheurde gemeenschap aanwezige positieve krachten vrijmaakt, deze ondersteunt en versterkt, terwijl eveneens aanwezige negatieve krachten in toom worden gehouden, totdat de ontwikkeling in rustiger vaarwater is gebracht.

Wie komend van buitenaf daarentegen de ambitie heeft verder te gaan dan te functioneren als katalysator, loopt het risico in plaats van hulp te bieden het proces te compliceren. Agenten van buiten vertonen vaak de neiging bepaalde dimensies van een conflict te negeren, die door de partijen zelf als essentieel worden beschouwd. Vaak kennen zij de feiten niet goed, of slechts oppervlakkig of eenzijdig. Hun percepties neigen er toe de eigen belangen te dienen. Wanneer dat het geval is dreigen internationale ontwikkelingssamenwerking, politieke bemiddeling en de uitzending van een internationale vredesmacht zelfs contraproductief te worden. Dan worden een deel van het probleem zelf, in plaats van de oplossing.

Het Westen en de rest

Sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw hebben zich in veel ontwikkelingslanden conflicten voorgedaan langs de hierboven geschetste lijnen. Internationaal zijn vele pogingen gedaan deze conflicten te beheersen, maar zonder veel resultaat. De nieuwe internationale orde van na 1945 bleek te zwak om het hoofd te bieden aan de nieuwe uitdagingen die voortvloeiden uit de globalisering en uit interne conflicten. De internationale culturele consensus was geërodeerd en verschafte niet langer een werkzame basis om zowel supranationale economische machten als politieke en culturele conflicten binnen afzonderlijke staten in bedwang te houden. Nieuwe waarden en beginselen werden overeengekomen en in internationale verdragen en resoluties opgenomen. Daarbij stonden de begrippen 'menselijke veiligheid' (human security) en 'verantwoordelijkheid tot bescherming' (responsibility to protect) centraal. In de praktijk werd er echter alleen lippendienst aan bewezen, zodat de kloof tussen theorie en praktijk alleen maar groter werd. Dat was niet alleen het gevolg van een gebrek aan politieke wil. Er was ook een capaciteitsprobleem. Geweld tussen staten kon worden tegengegaan met behulp van internationaal recht, waaronder oorlogsrecht, de Conventies van Geneve, internationale arbitrage, resoluties van de Veiligheidsraad en uitspraken van het Internationale Gerechtshof. Bij burgeroorlogen lag dit anders. Wanneer partijen die zelf geen lid waren van internationale instellingen meenden dat hun belang daarmee gediend was, konden zij soms worden overgehaald om de uitspraken van deze instellingen te respecteren. Zo niet, dan kon de internationale gemeenschap humanitaire interventie overwegen. Dat was echter erg moeilijk in geval van een conflict tussen een staat en een niet statelijke partij. Het beginsel van de nationale soevereiniteit, dat gold als een van de pijlers van de nieuwe internationale orde na 1945, belemmerde doeltreffend optreden van de internationale gemeenschap. Indien geweld wordt uitgeoefend door staten en bewegingen - die zelf geen staat vormen - die met elkaar slaags zijn geraakt, beperkt het beginsel van nationale soevereiniteit de mogelijkheid in te grijpen teneinde individuele mensenrechten - politieke rechten en burgerrechten - alsmede rechten van minderheden te verzekeren. Daardoor is het voor de internationale gemeenschap moeilijk het nieuw geformuleerde beginsel van de responsibility to protect waar te maken. De huidige opwaartse trend in straffeloosheid is alarmerend. Ook het Internationale Strafhof is er tot op heden niet in geslaagd deze een halt toe te roepen. De oprichting van dit Strafhof is een lege huls gebleken, een maskering van een gebrek aan actie.

De internationale gemeenschap heeft geleidelijk haar geloofwaardigheid verloren. Verenigde Naties organisaties en machtige landen die binnen de VN de dienst uitmaken zijn bekritiseerd voor het meten met twee maten. Vooral na de inval door de Verenigde Staten in Irak, die gepaard ging met het ter zijde schuiven van de Veiligheidsraad, hebben internationale waarden, internationaal recht, alsmede de betrokken instellingen zelf, flink aan gezag ingeboet. Vijftig jaar eerder hadden de Verenigde Staten, destijds veruit het machtigste land van de wereld, de bereidheid uitgesproken haar macht met die van andere landen te delen, teneinde gemeenschappelijke mondiale waarden te verzekeren. Die beslissing was cruciaal gebleken om de internationale culturele consensus in stand te houden die in de nieuwe orde besloten lag. Toen diezelfde staat opzij stapte en het recht opeiste de veiligheid van het thuisland eigenmachtig veiligheid te beschermen met middelen die in flagrante tegenspraak stonden met hetgeen eerder was overeengekomen, brak de consensus. Daarbij was de claim het recht te hebben een pre-emptive strike toe te passen beslissend. Sinds het begin van de een en twintigste eeuw spreekt het niet langer vanzelf dat alle landen en volken uitgaan van dezelfde normen en waarden en dat zij dezelfde doeleinden nastreven en verwachtingen koesteren die samen een gemeenschappelijke cultuur vormen. Westerse landen bepleiten een paradigma wijziging: veiligheid voorop; andere waarden zijn daaraan ondergeschikt.

De logica hiervan is betwistbaar. Na elf September 2001 is het begrijpelijk dat men in het Westen vreest dat internationale terroristen opnieuw toeslaan. Echter, het ondergeschikt maken van andere waarden, waaronder de mensenrechten en het begrip duurzame ontwikkeling, aan overwegingen van veiligheid kan op langere termijn zelfs leiden tot minder veiligheid, in plaats van meer. Bovendien, vanuit Afrika, Azië en het Midden Oosten klinkt het verwijt dat het Westen met twee maten meet. Vragen worden gesteld zoals: om wiens veiligheid gaat het eigenlijk? Hoe staat het met de Palestijnen? Waarom wordt altijd de schuld gelegd bij de Islam? Waarom wordt altijd gewezen in de richting van Arabieren? Wat zit er achter van het preken van democratie door Westerse landen die zelf vasthouden aan een voorkeursbehandeling binnen machtige internationale organisaties? Waarom wordt Afrikaanse landen handelsliberalisatie opgedrongen, terwijl de bescherming van de Europese landbouw doorgaat? Waarom eisen Westerse landen goed bestuur in ontwikkelingslanden, terwijl zij, onder het mom van internationale veiligheid, doorgaan met het verlenen van steun aan slechte en autoritaire regimes? Wat te denken van het opzijschuiven van mensenrechten, wanneer geopolitieke belangen op het spel staan?

Ik zou kunnen doorgaan te citeren. Al dergelijke vragen suggereren Westerse arrogantie en hypocrisie. Niet alle beschuldigingen snijden hout. Maar het is een politiek feit dat de kloof tussen het Westen en de rest van de wereld wijder wordt. Dit zal het steeds moeilijker maken conflicten binnen landen in toom te houden. Dat vereist immers een onaantastbare wereldwijde politieke en culturele consensus alsmede een geloofwaardig en consistent optreden door internationale instellingen.

Beide voorwaarden ontbreken en dat is een reden tot zorg. Ik verwacht in de komende tijd steeds meer conflicten binnen landen en steeds meer escalatie. Zij zullen voortspruiten uit drie structurele verschijnselen: (1) het dualistische karakter van het ontwikkelingsproces binnen deze landen, (2) toenemende fysieke schaarsteverhoudingen, en (3) de uitsluiting van grote groepen mensen van wereldmarkt. Die conflicten zullen in toenemende mate ook andere samenlevingen treffen, dichtbij en veraf. Dezelfde krachten die de globalisering naar deze landen heeft gebracht, maakt dat binnenlandse conflicten zich uitbreiden over nationale grenzen heen. Globalisering is tweerichtingsverkeer.

Wat te doen? Ten eerste: Neem conflicten serieus, niet als een tijdelijk verschijnsel, of als een uitzondering, maar als inherent aan ontwikkeling. Behandel conflicten integraal. Pak de grondoorzaken aan, niet alleen de gevolgen: geweld, vernieling en menselijk lijden. Pak ze allemaal aan: zowel de economische oorzaken en omstandigheden die besloten liggen in het natuurlijk milieu als de politieke redenen en de culturele factoren.

Ten tweede: wees bescheiden. Conflicten kunnen niet van buitenaf worden opgelost. Hun escalatie kan bedwongen worden met buitenlandse hulp, maar de conflicten zelf dienen van binnen uit aangepakt te worden. Ambities die verder reiken dan te functioneren als katalysator kunnen steun uit het Westen maken tot een onderdeel van het probleem, in plaats van de oplossing.

Ten derde: wees consequent. Predik geen waarden die het Westen zelf niet in praktijk brengt. Ontmantel internationale ongelijkheid die jonge naties en arme landen nog immer schade toebrengt. Gebruik geen dubbele standaard.

Ten slotte: bouw bruggen en deëscaleer. In de huidige omstandigheden zullen polarisatie en confrontatie resulteren in nog scherpere scheidslijnen en in oncontroleerbare botsingen.

Zestig jaar geleden werd gebouwd aan een wereldwijde culturele consensus. Dat is drie politieke generaties terug. Die generaties hebben geprobeerd er het beste van te maken. Successen zijn geboekt, maar ook mislukkingen. Heden ten dage is de consensus ons ontglipt. Wantrouwen en wrok nemen toe, zowel binnen als tussen landen.

In de afgelopen jaren heb ik het voorrecht gehad vele jonge mensen te ontmoeten in een groot aantal landen, studenten, jonge ambtenaren, jonge managers uit het bedrijfsleven, medewerkers van particuliere organisaties en basisbewegingen zowel als andere jongeren. Hun economische omstandigheden verschillen. Sommigen waren in goeden doen, anderen arm en zonder werk. Hun politieke vrijheden verschilden eveneens. Sommigen genieten volledige vrijheid van spreken; anderen waren rebellen geworden; weer anderen hebben nog steeds reden om bang te zijn, als vluchteling of asielzoeker. Hun culturele achtergrond verschilde eveneens. Dat gold ook hun tradities en hun religieuze overtuiging. Edoch, al die jongeren keken over de grens, waren bereid zich in te zetten voor een gemeenschappelijke zaak en keken eerder vooruit dan achteruit. Jonge mensen lijken tegenwoordig meer geïnteresseerd in overeenkomsten dan in verschillen tussen culturen. Mijn ervaring is uiteraard beperkt. Desalniettemin heb ik de indruk dat jonge mensen tegenwoordig opener staan ten opzichte van elkaar, ongeacht achtergrond en omstandigheden. Ik heb bovendien de indruk dat jonge mensen minder gemotiveerd worden door hebzucht en carrière dan vorige generaties en dat zij positiever staan ten opzichte van waarden als solidariteit en verantwoordelijkheid.

Misschien is dit allemaal wishful thinking. Echter, wanneer veel mensen dit geloven, kan het een self-fulfilling profetie worden. Zo ja, dan kunnen we de basis leggen voor een hernieuwde culturele consensus en verstandiger met conflicten omgaan dan tot dusver.

Geert Hofstede lezing

Universiteit van Groningen

21 Mei 2008

Nederlandse vertaling.

(Oorspronkelijke tekst 'Culture and Conflict' op deze website: Speeches/English)