Jan Pronk

Een minuut stilte

Toespraak Airborne herdenking, Arnhem 17 september 2010

Originele artikel
Een minuut stilte

Wat oorlog was wist ik niet, als kind. Ik was nog te jong om het verschil tussen oorlog en vrede te kennen uit eigen ervaring. Maar ik heb wel een paar dingen zelf bewust meegemaakt in de laatste winter van de oorlog. Ik kreeg niet altijd een boterham, wanneer ik daarom vroeg. Ik had met mijn moeder in rijen gestaan bij gaarkeukens, waar voedsel werd uitgedeeld. Ik had gezien hoe volwassen mannen door andere mannen in uniform uit zo’n rij waren geplukt. Je had als kind ontzag voor grote mensen, maar je had gemerkt dat grote mensen bang konden zijn. Ik wist dat mijn moeder in de hongerwinter langs boerderijen op hongertocht was gegaan. Ik had een rode gloed gezien boven Den Haag en horen spreken over vliegtuigen die een eind verderop in de stad, boven het Bezuidenhout, bommen hadden afgeworpen. Ik had later zelf andere vliegtuigen gezien, die voedsel afwierpen. Ik had voedselpakketten met parachutes naar beneden zien komen en, niet lang daarna, vriendelijke soldaten op straat chocola zien uitdelen. Ik had een bevrijdingsoptocht meegemaakt met allemaal blije mensen.

Waar die ervaringen en indrukken voor stonden besefte ik pas later, toen mijn ouders vertelden over de oorlog. Ik ontmoette een oom die krijgsgevangen was geweest en hoorde mijn grootouders treuren over een andere oom, die nooit was teruggekomen uit Indië. Ik ging lezen, kinderboeken, de krant, luisterde naar de radio, hoorde berichten over een politionele actie in datzelfde Indië en over een luchtbrug naar Berlijn. Ik was nieuwsgierig en las alles wat ik kon vinden. Zo nam ik kennis van de context van mijn eigen ervaringen. Die waren niet schokkend geweest. Integendeel. Ik had een beschermde kindertijd gehad. Maar ik had wel iets geproefd van het verschil tussen vrees en geluk.

Mijn ouders hadden me veel verteld over crisis en werkloosheid in de jaren dertig. Maar verhalen daarover verveelden me. Ik had er niets zelf van meegemaakt. Maar van verhalen over de oorlog kreeg ik nooit genoeg. Ik was een kind van vóór de oorlog. Dat maakte de oorlog tot iets eigentijds, ook al was ik nog geen twee maanden oud toen de Duitsers ons land binnenvielen. Langzamerhand ging ik beseffen dat er verschil is tussen iets zelf een heel klein beetje meegemaakt hebben en iets alleen weten van horen zeggen.

Misschien heeft dat meegespeeld in de kijk die ik later ontwikkelde op oorlog, geweld, honger, vrede, vrijheid en mensenrechten in andere landen van de wereld. Vrede was niet vanzelfsprekend, geluk evenmin. Vrede vereist vrijheid, maar dat leer je pas later.

 

Verwerking

Dat was mijn verwerking: geen verwerking van eigen leed, maar bij alles wat er in de wereld gebeurt de oorlog, de Holocaust, de bevrijding en het toen gegeven antwoord - “Dit nooit weer” - zien als een nieuw begin, als referentie, als maatstaf. “Dit nooit weer”, geen verzuchting, maar een toezegging die verplicht.

Ik heb in de jaren daarna gezien en als het ware meebeleefd hoe vaak die toezegging geweld is aangedaan. Dat leidde tot nieuw leed, nieuwe oorlogen, massamoord, genocide, verkrachting, mensen die verdwenen. Ik zag hoe mensen het hun aangedane leed en geweld probeerden te verwerken. Misschien was het een onderdeel van mijn eigen verwerking, die mij er toe bracht die situaties telkens opnieuw op te zoeken. Het bleek overal verschillend en toch overal hetzelfde.

Geweld broedt geweld. Conflicten escaleren. Maar meestal komt dat niet doordat slachtoffers uit zijn op revanche, of omdat zij hun grieven omzetten in wapengeweld. Het zijn meestal opinieleiders die daartoe het initiatief nemen en anderen oproepen hen daarbij te volgen. Slachtoffers van geweld zijn niet gauw geneigd zo’n oproep te volgen. Zij doen dat meestal pas wanneer zij niet anders kunnen, niet uit wraak of weerwraak, maar omdat zij geen andere uitweg zien om zichzelf te beschermen. Liever proberen slachtoffers van geweld – vluchtelingen, ontheemden, boeren, mensen die in sloppen wonen, vrouwen, kinderen, oden van dagen -  het hun aangedane leed te verwerken door al hun aandacht en energie te richten op overleven.

Ik heb bewondering gekregen voor de wijze waarop mensen in die situaties in Afrika, Azië, het Midden Oosten, op de Balkan en in Latijns Amerika het leed dat hen door anderen werd aangedaan trachten te verwerken. Het leed is groot, maar de weerbaarheid ook. Wraakgevoelens overheersen zelden. Men vraagt om recht en bestraffing, maar lijkt te accepteren dat het er eigenlijk nooit van komt. Wellicht vloeit die berusting voort uit de ervaring dat ongeluk, onheil, armoede en geweld normaal zijn, geen uitzondering dus, en dat men er nu eenmaal mee heeft te leven, dat dit het leven is. Misschien vloeit berusting voort uit het besef dat het er vooral om gaat verdere escalatie van geweld te voorkomen. Wie moet kiezen tussen vrede of recht kiest meestal voor vrede en accepteert de onvermijdelijkheid van straffeloosheid. Berusting is niet hetzelfde als lethargie. Het is overleven, er verder het beste van maken, zo veilig en verstandig mogelijk, niet door te streven naar verzoening, maar wel door de onvermijdelijkheid te accepteren verder te moeten, samen met degenen die je destijds naar het leven stonden.

 

“Dit nooit weer”

Maar het gaat niet alleen om de verwerking van leed door de slachtoffers zelf. Hoe verwerken wij in het Westen het leed van mensen die niet behoren tot onze eigen samenleving? “Opdat wij niet vergeten. Dit nooit weer.” Die leuze aan het einde van de Tweede Wereldoorlog was niet alleen voor onszelf bedoeld, maar voor de wereld als geheel. Na Wereldoorlog II is de globalisering tot volle wasdom gekomen. Er zijn geen grenzen meer. Geweld elders is geweld dichtbij.

Wat bedoelden we eigenlijk met “dit nooit weer?” zo schreef eens Brezinski. “Een belofte dat we niet zullen toestaan dat de geschiedenis zich op dezelfde manier herhaalt? Dat betekent niet veel. De geschiedenis herhaalt zich, maar nooit precies op dezelfde manier, eerder in vermomming”. De Holocaust als een geplande en met bureaucratische precisie uitgevoerde genocide had een ander karakter dan de gemanipuleerde spontane populistische genocide in Rwanda, of de door gemobiliseerde tribale milities uitgevoerde massamoord in Soedan. Maar voor de doden maakt dat geen verschil. Dus blijft de vraag relevant: wat bedoelden we met “Dit nooit meer”? Was het, zo vroeg Brezinski zich af, “een welgemeende proclamatie van een zedelijk gebod of …. louter een plechtige bevestiging van onze hypocrisie?”

Naar aanleiding van de genocide in Bosnië schreef Alain Finkelkraut een essay onder de titel La Memoire Indifférente, het onverschillige geheugen. Het laat zich lezen als een J’accuse. Hoe kan het, zo vroeg hij zich af, dat de nachtmerrie van de twintigste eeuw is blijven voortbestaan? “Specifiek is voor de twintigste eeuw niet de tragedie – de tragedie is van alle tijden – doch de nachtmerrie, dat wil zeggen de ontkenning van de tragedie, de weigering om het bestaan daarvan te erkennen (…). De vrede die (het Westen) verdedigt is niet de vrede van de vooruitgang en de beschaving; het is de vrede van het niet gestoord willen worden.”

 

Oorlog, nog steeds.

De nachtmerrie, de ontkenning van de tragedie, heeft zich niet tot Bosnië beperkt. Er was etnische zuivering alom. Etnische tegenstellingen, raciale, religieuze, tussen taalgroepen, tussen stammen, tussen autochtonen en allochtonen, tussen meerderheden en minderheden, hebben zich de laatste twintig jaar voorgedaan op alle continenten. Het is anders dan tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar het is wel oorlog. Het gaat nu vooral om geweld binnen naties, niet zozeer de staat tegen de mensen - hoewel ook dat zich nog steeds voordoet - maar meerderheden tegen minderheden die anders denken, er anders uitzien, met andere gelaatstrekken, een andere huidskleur, een andere godsdienst, andere politieke opvattingen, een andere identiteit. Dat was of is het geval in Bosnië, Armenië, Azerbeidzjan, Ossetië, Tsjetsjenië, Irak, Afghanistan, Kirgizië, India, Pakistan, Kasjmir, Sri Lanka, Birma, Cambodja, Sri Lanka, Rwanda, Burundi, Somalië, Ethiopië, Kenia. Oeganda, Soedan, Kongo, Nigeria, Liberia, Sierra Leone, Zuid Afrika, Zimbabwe, Israël, Palestina, Gaza, Libanon, Guatemala, Colombia. Het is een lange lijst die de toehoorder misschien verveelt, maar ik noem al die landen opdat U niet denkt dat het wel meevalt. Dat is namelijk niet het geval en de lijst is niet eens compleet. In al deze landen wordt op de een of andere manier oorlog gevoerd. Soms noemen we het een low intensity conflict, waarmee we willen aangeven dat er niet wordt gedood op grote schaal, maar dat is politiek correct spraakgebruik. Daarmee wordt verhuld dat mensen hun leven niet zeker zijn, continue en zonder aanzien des persoons, soldaat of niet, jong of oud, man of vrouw, ook kinderen en zelfs baby’s. Tijdens de Holocaust werden mensen vermoord omdat zij Jood waren, alleen al daarom. In Bosnië werden mensen vermoord omdat zij Moslim waren, alleen al daarom; elders omdat zij géén Moslim zijn; in Cambodja omdat zij een Vietnamees uiterlijk hadden; in Guatemala omdat zij Indianen waren; in Irak omdat zij Koerd zijn, of Soenniet, of Sjiiet; in Kivu omdat zij hulpeloos zijn, alleen al daarom. In Afrika worden conflicten uitgevochten langs etnische, tribale en religieuze lijnen: Hutu’s tegen Tutsi’s, Dinka tegen Nuer, Kalenjin tegen Luo, Arabieren tegen Afrikanen, Christenen tegen Moslims, enzovoort. Het leidt tot etnische zuiveringen en pogroms. De ene lokt de andere uit. Een volk, stam of religieuze denominatie die in het ene gebied een minderheidspositie inneemt en daar wordt geterroriseerd, is elders een meerderheid en neemt daar wraak. Etnische zuiveringen die ergens op de wereld zijn getolereerd, doordat men in het buitenland zwijgt en de andere kant opkijkt, worden een model dat ergens anders op de wereld lders opnieuw zal worden uitgetest. Soms neemt het geweld de vorm aan van terrorisme. Om de vrees er in te houden richt dat terrorisme zich steeds weer opnieuw, plotseling en willekeurig, tegen wie dan ook, staand in een rij wachtenden, zittend in een bus, om de eenvoudige reden dat zij een gemakkelijk doelwit vormen, alleen al daarom.

 

Na de stilte: tegenspreken.

Vijf en zestig jaar geleden verscheen in ons land, tijdens de Tweede Wereldoorlog, het Geuzenliedboek. Het werd in de illegaliteit gedrukt. In het voorwoord, geschreven in de lente van 1944, wordt opgemerkt dat er in deze liederen weinig sprake is van haat: “Haat is een eendagsvlieg, een prikkel om te ontwaken: veel dieper treft ons de eeuwige klank van het geloof in het menschelijk recht, in de aangetaste eer, in de geschonden vrijheid.”

Maar zij die niet willen haten werden bij tijd en wijle gekweld door wanhoop. Er staat een anoniem gedicht in het Geuzenliedboek – onbeholpen wellicht, aldus het voorwoord, maar “het is wat in ons omgaat”. Het werd geschreven in Amsterdam, in 1942. Het zou geschreven kunnen zijn in Mogadishu, vandaag:

 

Ik vraag één minuut van Stilte

Eén minuut is toch niet veel!

Eén minuut is ware Vrede

Op het groote Schouwtoneel.

( ….)

Maar geen mensch wil naar mij hooren,

’t is een waanzin op deez’aard:

Men speelt er met menschenlevens

En geen leven is iets waard.

( …. )

Stop toch!! Zoo gààt het niet langer!

Zoo gaat men de mensch verdèlgen ….

Ik vraag èèn minuut van Stilte .… Eén minuut ….

Kom tot u zelve  ….

 

Een minuut van stilte om tot ons zelf te komen. Wat betekent dat? Dat betekent het verleden niet verloochenen maar op je in laten werken. Het betekent: luisteren, en daarna niet langer zwijgen, iets terugzeggen, vragen stellen, tegenspreken, uitspreken dat je geen verantwoordelijkheid wilt dragen voor een eventuele herhaling van de geschiedenis, dat je je wilt inzetten om een dergelijke herhaling te helpen voorkomen. Het betekent ook: hoopvol in de toekomst kijken en proberen die hoop tot leven te brengen, tot werkelijkheid, door ondanks alles te streven naar een nieuw begin.

Dat uitzicht is prachtig verwoord door een Zuid-Afrikaanse dichter, Sandile Dikeni, die in een gedichtencyclus de onderdrukking door de Apartheid schetst en de strijd daartegen, het martelaarschap en het uitzicht op een nieuw begin. Ik citeer de laatste strofe:

 

Most fell

some are winning

some won

in the power of knowledge

that generations to come

will absolve the sin

with the tread of years

to wash away the tears

to conquer the fears

of a cruel crime

to be punished without crime

They told the story

to the children

they taught their vows

to the children

that:

we shall never do to them

what they did tous.

 

Wij zullen hun nooit aandoen wat zij ons aangedaan hebben.

Dat kan het begin zijn van vrede, misschien van verzoening. Verzoening kan, graag, maar het hoeft niet, mits de spiraal maar stopt, als er maar geen wraak en weerwraak is. Dan ontstaat de mogelijkheid van een nieuw begin. Dat kan, ook in Irak, Afghanistan en Soedan.

Om met Willy Brandt te spreken in zijn afscheidsrede: dat moet en dat kan, met onze hulp: “mit der Hilfe der vielen die wetteifern möchten im Dienst am Frieden, für Freiheit und für Menschengerechten Fortschritt. Und wenn man wissen will, ob ich dessen so sicher sei, antworte ich, mit dem letzten Satz, den Leon Blum – Buchenwald überlebend – zu Papier brachte: Ich glaube es, weil ich es hoffe.

Dat is een manier van verwerken om stil van te worden.

 

 

Jan Pronk

Toespraak Airborne herdenking, Bridge to the Future

Arnhem, 17 september 2010.