Jan Pronk

Potocari

Amsterdam, 21 Maart 2007

Toespraak bij de opening van de foto tentoonstelling Potocari (beeldverslag, gemaakt door Jehanne van Woerkom, van de begrafenissen van slachtoffers van de val van Srebrenica op 11 Juli 1995)
Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD), Amsterdam.
21 maart 2007

Er zijn in de loop der jaren vele verzachtende omstandigheden genoemd voor het falen van de internationale gemeenschap in Srebrenica. Het 'safe area' concept zou onhoudbaar zijn geweest, een uitvinding van politici die militairen met een onmogelijke taak opzadelden. Van de aangewezen gebieden was vooral de 'safe haven' Srebrenica onverdedigbaar. De uitzending van de Nederlandse militairen daarheen was politiek gemotiveerd, onverantwoord en had nooit mogen plaatsvinden. Toen dat toch gebeurde, was het verloop der gebeurtenissen onafwendbaar: wat men ook zou willen beslissen, het noodlot zou toeslaan, het latere onheil lag besloten in een verkeerd begin.

Vier verwijzingen naar de voorgeschiedenis, even zovele verontschuldigingen. Daar kwamen er vier bij die verwezen naar anderen dan wijzelf. De regering van Bosnie zou Srebrenica hebben opgegeven. De Moslims zouden de massamoord over zich zelf hebben afgeroepen, door in strijd met de afspraken gewapende uitvallen te plegen. Het militaire commando van de Verenigde Naties had nagelaten Dutchbat luchtsteun te bieden, misschien opzettelijk, misschien vanwege een te gecompliceerde bevelsstructuur, met als gevolg dat onze militairen aan hun lot waren overgelaten. Het aantal slachtoffers zou veel lager zijn dan door de overlevenden werd beweerd.

Vervolgens is met nog eens vier argumenten aannemelijk gemaakt dat juist Nederland niets te verwijten viel. Wij waren toch naar Srebrenica gegaan, terwijl andere landen het lieten afweten? Men kon toch niet bevroeden wat er met de door de Serven gevangen genomen mannen en jongens zou gebeuren? Bovendien, Dutchbat stond tegenover een overmacht en daarom was haar optreden begrijpelijk en verklaarbaar. Dat gold ook het niet toelaten van vluchtelingen tot het terrein in Potocari, omdat er al zoveel waren. Het gold ook het wegzenden van mensen die bescherming zochten, het faciliteren van de scheiding tussen mannen en vrouwen, kinderen, ouden van dagen en mogelijke combattanten, het niet begeleiden van vluchtelingen die zogenaamd voor een verhoor werden meegenomen. En, ten slotte, de zogeheten lotsverbondenheid van de Nederlandse militairen met de vluchtelingen zou geen politieke beslissing zijn geweest van het kabinet in Den Haag, waaraan consequenties moesten worden verbonden, maar slechts een situatieschets in politiek correcte termen.

Twaalf argumenten, twaalf drogredenen, twaalf excuses. Het zijn halve waarheden en de optelsom bevredigt niet. Alles begrijpen is alles verontschuldigen. De overlevenden van Srebrenica willen geen verontschuldigingen horen, maar de waarheid. Misschien is die nooit bevredigend te verwoorden, maar dat geeft niemand het recht om het er maar bij te laten zitten, zich achter excuses te verschuilen, zelfs al zouden die deels terecht zijn. Overlevenden en nabestaanden hebben er recht op dat wij niet verzaken in pogingen tot waarheidsvinding.

Zo wordt het wel ervaren, als een opnieuw verzaken. Eerst merkte men hoe de verantwoordelijkheid voor het niet beschermen van mensen die hun toevlucht hadden gezocht in een gebied dat door de internationale gemeenschap tot 'veilige haven' was verheven voortdurend werd doorgeschoven naar anderen: de VN, de leden van de Veiligheidsraad, de Fransen, de regering in Sarajevo, de Moslim strijders in Srebrenica. Daarna hoorde men dat geen oude wonden moesten worden blootgelegd, omdat dat de beschermers van voorheen zou traumatiseren. De trauma's van de overlevenden en nabestaanden waren kennelijk van een andere orde. Vervolgens hoorden de overlevenden hoe zich een ingewikkelde woordenstrijd ontspon rond begrippen als verantwoordelijkheid en schuld. In hun ogen is dat geen waarheidsvinding. Voor hen is de echte waarheidsvraag: waar zijn onze mannen, vaders, broers en zonen? Wat is er met hen gebeurd? Hoe kon het geschieden dat velen onder de ogen van de wereldgemeenschap werden afgeslacht? Waarom lopen de moordenaars nog steeds vrij rond?

Het zijn gek makende vragen. Weigeren die vragen aan te horen, dat is verzaken. Zelfs al weet je niet hoe te antwoorden, de vragen moeten serieus worden genomen. Het in plaats daarvan nabestaanden en overlevenden schoolmeesterachtig toespreken, onder verwijzing naar anderen, altijd maar weer dat doorverwijzen van de verantwoordelijkheid naar anderen, dat maakt mensen wanhopig.

Het boek kan niet gesloten worden. Er moeten nog enkele hoofdstukken worden geschreven. Ik noem er een paar. Het opgraven en identificeren van alle slachtoffers en een waardige ter aarde bestelling op de begraafplaats in Potocari, tegenover het terrein waar zij tevergeefs bescherming hadden gezocht. De aanhouding en berechting van Mladic en Karadzic. Dat dit nog steeds niet is gebeurd is een schandaal. De wederopbouw van Srebrenica, zodanig dat democratie, multiculturaliteit en rechtszekerheid zijn gegarandeerd. Zij die naar Srebrenica terugkeren, moeten worden geholpen, maar diegenen die dat nog niet of nooit meer willen, eveneens. Velen willen niet: hun wonden zijn te vers, hun trauma's te groot. Anderen durven niet: zij kunnen zich niet veilig voelen zolang hun vervolgers ongestraft in Srebrenica verblijven, er macht uitoefenen en de praktijken van destijds hernemen. Wie niet terug wil of durft moet elders een thuis worden geboden.

Voor degenen die dat wensen kan een dergelijk thuis ook in Nederland gevonden worden. Dat zijn wij aan hen en aan onszelf verplicht. Er zijn vluchtelingen uit Srebrenica die, ondanks alles, een toevlucht in ons land hebben gezocht. Dat zij juist in ons land een nieuw thuis zoeken stemt mij dankbaar. Het helpt de schaamte te overwinnen, de schaamte dat onder onze verantwoordelijkheid velen destijds uit Potocari zijn weggestuurd. Maar dan zullen wij hen echt welkom moeten heten.

Dat zijn zij nog steeds niet. De vluchtelingen, overlevenden en nabestaanden van de slachtoffers uit Srebrenica die hier een thuis zoeken dreigen nog steeds te worden uitgezet. Dat is al een paar jaar zo en de procedures worden telkens opgerekt. De autoriteiten stapelen de ene onzorgvuldigheid op de andere en lijken er op uit te zijn zoveel mogelijk van deze asielzoekers buiten te sluiten. Dat is opnieuw verzaken: regels stellen in plaats van recht verschaffen, onduidelijkheid laten bestaan over gronden van afwijzing, mensen doorverwijzen in plaats van te beschermen, een speciale en aparte verantwoordelijkheid ontkennen met een beroep op diffuse formaliteiten.

Waarom? Zijn we de schaamte voorbij? Of zijn we bang dat het tonen van een bijzondere betrokkenheid zou worden geïnterpreteerd als de erkenning van een specifieke verantwoordelijkheid? Die speciale verantwoordelijkheid kan toch niet worden weggemoffeld? Of vrezen we juridische gevolgen wanneer een en ander zou worden geïnterpreteerd als en schuldbekentenis? Mag die vrees reden zijn om de slachtoffers te ontlopen en hen uit het bewustzijn te verdringen? Als we terugdeinzen voor woorden als verantwoordelijkheid, falen, schuld, zouden we dan niet de vluchteling eenvoudig als onze naaste kunnen zien? Het lot heeft Srebrenica op de weg van Nederland geplaatst als een van onze naasten. Niet ieder zal zich erdoor aangesproken voelen, maar ook in de politiek gaat het uiteindelijk om de vraag: hoe maken we de verbondenheid met onze naaste waar? Wat geeft de doorslag: lotsverbondenheid of berekening? Je stuurt per slot van rekening je naaste niet ten tweeden male heen.

Jan Pronk