Jan Pronk

Verspilde moeite

Toespraak symposium ter gelegenheid van de 80e verjaardag Frits Bolkestein, Amstelkerk, Amsterdam, 27 juni 2013

Officiële Nederlandse bezoeken aan het buitenland staan tegenwoordig in het teken van handelsbevordering. Premier Rutte, Minister Ploumen en leden van het Koninklijk Huis lieten zich bij recente bezoeken aan Brunei, Singapore, Turkije, Brazilië en Duitsland vergezellen door een groot aantal vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven. In het verleden werden dergelijke handelsmissies geleid door de Staatsecretaris voor Buitenlandse Handel. Die functie is destijds gecreëerd door het kabinet van Agt 1. De heer Beijen was de eerste. Na hem kwamen er nog negen, totdat in de kabinetten Balkenende 4 en Rutte 1 de exportbevordering weer in handen werd gelegd van de Minister voor Economische Zaken zelf. Op één uitzondering na is geen van die twaalf bewindspersonen na het eind van de zittingsperiode doorgegaan in de politiek. Allen gingen het bedrijfsleven in (zoals Joop Wijn en Wim Dik) of het openbaar bestuur (zoals Yvonne van Rooij en Frank Heemskerk). De enige uitzondering was Frits Bolkestein, Staatsecretaris voor Buitenlandse Handel in het kabinet Lubbers 1. Hij ging door als parlementariër, Minister van Defensie en daarna weer parlementariër en fractievoorzitter. Bolkestein is de enige echte politicus onder de bewindslieden die verantwoordelijk zijn geweest voor de handelsrelaties van Nederland met het buitenland. Kennelijk hebben alle andere kabinetten die verantwoordelijkheid vooral gezien als een bestuurlijke of managementaangelegenheid, niet als een politieke functie.

Daar is nu verandering in gekomen. De missies worden geleid door de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, die in het kabinet Rutte 2 ook de Buitenlandse Handel in haar portefeuille heeft. De deuren worden geopend door de premier zelf of door leden van het Koninklijk Huis. Koning Willem Alexander en Koningin Maxima doen hun best om Nederland goed op de kaart te zetten bij onze handelspartners. Het mes snijdt aan twee kanten. De nieuwe taakopvatting draagt bij aan de modernisering van ons vorstenhuis en de Nederlandse exporteurs krijgen een duwtje in de rug. Toen aan het eind van het Koninklijk bezoek aan Duitsland een van de meegereisde exporteurs aan een journalist vertelde dat hij vele contacten had kunnen leggen, zei Maxima: “Goed zo! En wat ga je er nu mee doen?” Inderdaad, we mogen er geen gras over laten groeien. Handen uit de mouwen. Er is werk aan de winkel. De Nederlandse export moet omhoog en dat vereist een gezamenlijke inspanning, op alle niveaus - bedrijfsleven, politiek en royalty - en met alle middelen: ambassades worden handelsposten, ontwikkelingsfinanciering wordt handelskapitaal.

Waarom eigenlijk? De Nederlandse handelsbalans vertoont al tientallen jaren een overschot, en niet zo’n kleintje ook. We verdienen al decennia meer aan het buitenland dan we er besteden. Weliswaar wordt verwacht dat de exportgroei, als gevolg van de internationale economische crisis, komend jaar zal verflauwen, maar dat geldt ook de import. We houden een structureel overschot op de lopende rekening, terwijl de zo noodzakelijke stimulering van de wereldeconomie van ons land het tegenovergestelde zou vergen. Dat zou bewerkstelligd kunnen worden door een hoger tekort op de overheidsbegroting, of door een verruiming van de particuliere bestedingen, bijvoorbeeld door loonsverhoging. Dat is economisch zinvol, maar politiek helaas onhaalbaar. En nu stellen we nog een tandje bij, door de export kunstmatig te stimuleren.

Dat is niet alleen contraproductief, maar ook onnodig. Op de internationale markten is de positie van het Nederlandse export bedrijfsleven structureel sterk. Men heeft het altijd op eigen kracht gekund, zonder ruime overheidssteun. Zo hoort het. Dat vinden ondernemers eigenlijk ook. Zij willen zo weinig mogelijk overheidsinmenging in hun marktoptreden. Overheid en bedrijfsleven zijn door schade en schande wijs geworden. Als de grens tussen publiek en privaat vertroebelt, gaat het mis. Zie de Lockheed affaire van destijds, zie ook Fokker of de scheepsbouw. Wanneer sectoren structureel achterop raken, maken overheidssubsidies geen verschil. Bedrijven die zonder subsidie niet aan de bak komen zijn of te duur of niet goed genoeg. Subsidies helpen een bedrijf niet zich staande te houden op de markt en al helemaal niet wanneer de steun oneigenlijk wordt gefinancierd.

Maar het vlees is zwak. Wanneer zich zogenaamd nieuwe kansen aandienen, worden eerdere lessen rap vergeten. En dan gaan we toch weer deuren openen en marktkanalen smeren. Daarmee bereiken we het tegenovergestelde van wat nodig is.

Exportsteun is marktverstoring. Exportsteun roept bovendien reacties op van andere landen, die dan ook maar gaan steunen. Verspilde moeite dus; gezamenlijk weggegooid geld.

Bovendien, exportsteun vergroot de onevenwichtigheid in de wereldeconomie. Landen met voortdurend hoge betalingsbalansoverschotten - zoals China, Duitsland en Nederland - zouden meer moeten importeren uit landen met structurele tekorten op de lopende rekening: Griekenland, Spanje, Portugal en de kwetsbare economieën elders in de wereld. Daar zouden onze handelsmissies naar toe moeten gaan, niet om er te verkopen, maar om te kopen, niet om ons eigen bedrijfsleven te schragen, maar om het bedrijfsleven uit die landen te helpen de productiecapaciteit te verhogen, de werkgelegenheid te verbeteren en de onderlinge handelsbetrekkingen uit te breiden. Dat is goed voor de wereldeconomie, en uiteindelijk ook voor ons.

Samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven bij het op gang brengen van vernieuwing, in Nederland en overzee, is iets heel anders dan publieke middelen besteden aan marktgedrag dat vernieuwing afremt.

Nederland is het eerste land dat ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel door één en dezelfde bewindspersoon laat behartigen. Dat biedt een unieke gelegenheid om coherent te zijn in plaats van procyclisch of contraproductief. Geen afstandelijk managen meer, maar bewust politiek sturen. Dat geeft ons de mogelijkheid de steven te wenden: geen exportbevordering door daar deuren te openen en handelskanalen te smeren, maar precies het tegenovergestelde.

Dat vraagt om missies naar andere landen, andere agenda’s, andere bezoekprogramma’s en een andere samenstelling: importeurs, geen exporteurs. En vooral: mensen die kunnen helpen bij de vernieuwing en versterking van de economische structuur van onze partnerlanden. Koningin Maxima, rolmodel bij microkredieten om mensen boven het bestaansniveau van de zelfvoorzieningseconomie uit te tillen, zou een volgende stap kunnen helpen zetten, door als goodwill ambassadeur aandacht te vragen voor het meest nijpende hoofdstuk van de Ontwikkelingsagenda post 2015: werkloosheid, uitzichtloosheid en frustratie onder tientallen miljoenen jongeren die zich buitengesloten voelen, overal ter wereld, in Griekenland, Spanje, Tunesië (eigenlijk heel Noord Afrika), Guatemala (eigenlijk heel Midden Amerika), India, Pakistan, Bangladesh en het Midden Oosten. En in toenemende mate ook in eigen land. Dat is de grootste bedreiging van de stabiliteit van landen en de vrede in de wereld.

De markt kan dat vraagstuk niet oplossen. De wereldmarkt is zelfs een deel van het probleem geworden. Ook daarom moeten we bij het betreden van de wereldmarkt, bijvoorbeeld via onze handelsmissies, een andere koers uitzetten.

 

Jan Pronk