Jan Pronk

Aardrijkskunde en Geschiedenis

Vice Versa, december 2010

Originele artikel

Op school kreeg ik les in aardrijkskunde door eerst een plattegrond te bekijken van de klas, daarna de school, vervolgens de buurt en steeds verder: Scheveningen, Den Haag, Nederland, Europa, de wereld. Het was inzichtelijk en we begrepen steeds beter hoe de wereld in elkaar zat.

Het vak geschiedenis bestond uit verhalen over het verleden van ons eigen land. Het begon met de Batavieren en het kwam steeds dichterbij, tot Koningin Wilhelmina. Op de middelbare school ging het niet anders. Alleen werd daar niet begonnen met verhalen over ons eigen land, maar over Europa. Die geschiedenis begon met Socrates en we kwamen tot Bismarck. We leerden hoe het was geweest en hoe alles geleidelijk was veranderd.

Ik werd door beide vakken geboeid. De gebruikte didactiek vergrootte mijn inzicht. Later begreep ik dat die didactiek niet waardevrij was. De lessen in aardrijkskunde en geschiedenis hadden mij twee ideeën bijgebracht, die ik weer moest afleren. De eerste idee was dat ik kennelijk het voorrecht had te wonen in het middelpunt van alles. De aarde was rond, maar mijn eigen wereld was het centrum. De tweede was dat er over de tijd voor Socrates niets van belang te melden viel, dat de geschiedenis van de aarde begon in Europa en dat alle veranderingen sindsdien vooruitgang hadden gebracht. De verbeteringen waren weliswaar schoksgewijs tot stand gekomen – schokken veroorzaakt door rampen en oorlogen  – maar de vooruitgang zelf was gestaag en zou voortgaan. Het samenspel van technologie, economie, recht, politiek, kunst en cultuur zou vanzelfsprekend leiden tot steeds meer welvaart en welzijn, eerst in het Westen, in Europa en Amerika, en vervolgens ook in de wereld verderop.

 Later leerde ik andersom te kijken: vanuit de wereld naar Europa, Nederland en Den Haag. Later begreep ik dat vooruitgang niet vanzelf spreekt, dat de toekomst niet alleen ongewis is, maar ook op het spel wordt gezet door de manier waarop we omgaan met het heden.

Beide inzichten zijn tegenwoordig gemeengoed. Moderne communicatiemiddelen hebben de wereld dichtbij gebracht. Nieuwe kennis, vrucht van wetenschappelijk onderzoek, wordt gedemocratiseerd. Destijds, op school, leerde ik niets over klimaatverandering, noch over evolutie en bijster weinig over het heelal. Dat is tegenwoordig anders. Verbreding en verdieping van kennis helpt bij het relativeren van wat we vroeger vanzelfsprekend was.

Kennis alleen is niet zaligmakend. Het gaat er om kennis te verbinden met waarden. Pas dan is kennis inzicht. Om het inzicht te verwerven dat verworvenheden niet zomaar behouden blijven, dat zij eerlijk gedeeld moeten worden met anderen, en dat ieder mens verantwoordelijk is voor de kwaliteit van de eigen leefomgeving, ben je nooit te jong. Duurzame ontwikkeling moet geleerd worden, zo vroeg mogelijk.

Duurzaam leren begint met het ontwikkelen van een andere kijk op aardrijkskunde en geschiedenis. Duurzaam leren staat in dienst van duurzaam leven en duurzaam samenleven. Dat vereist zicht op biologie en ecologie. Het vraagt begrip voor methoden van toegepast rekenen, vermenigvuldigen en delen, dat wil zegen: inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van wiskundige modellen, statistiek, accounting en kosten baten analyse. Het analyseren en vergelijken van teksten. Begrip voor de dialectiek van taal en redeneren. Verbanden onderkennen, achtergronden doorschouwen. Filosofisch denken, begrip voor logica en voor de methodiek van wetenschappelijk onderzoek. Kritisch zicht op religie, maatschappijbeschouwingen en politieke ideologieën. Kortom: de grammatica van het leven.

Duurzaam leren is bijleren. Daarvoor ben je nooit te oud. Tenzij je opnieuw gaat denken dat je eigen land het centrum van de wereld is en de maat van alle dingen. Wie dat denkt moet niet bijleren, maar afleren.