Jan Pronk

Brief aan mijn jongere ik

IKON, 6 Juli 2008

Je was vijf jaar en je zat voor het eerst van je leven bij je vader achter op de fiets. Die fiets was een paar jaar niet buiten geweest. De Duitsers vorderden fietsen en je vader wilde vermijden dat zijn fiets op straat in beslag genomen zou worden. Maar in juni 1945 was de bezetter verslagen en vertrokken. Je vader reed naar Scheveningen, terug naar het dorp waaruit hij met zijn gezin kort na het begin van de oorlog was geëvacueerd. Nederland was weer vrij.

Je wist natuurlijk niet wat vrijheid was. Daarvoor was je nog te jong. Maar de zon scheen door het dikke bladerdak van de bomen rond de Scheveningse weg, je vader lachte, je moeder was blij, het fietsen was iets geheel nieuws. Wanneer je later terug dacht aan die prachtige zomerdag wist je: dit was mijn eerste echte gelukservaring.

Wat oorlog was had je ook niet geweten. Je was nog te jong om het verschil tussen oorlog en vrede te kennen uit eigen ervaring. Maar je had wel een paar dingen zelf bewust meegemaakt in de laatste winter van de oorlog. Je had niet altijd een boterham gekregen wanneer je daarom vroeg. Je had met je moeder in rijen gestaan bij gaarkeukens waar voedsel werd uitgedeeld. Je had gezien hoe volwassen mannen door andere mannen in uniform uit zo'n rij waren geplukt. Je had als kind ontzag voor grote mensen, maar je had gemerkt dat grote mensen bang konden zijn. Je wist dat je moeder in de hongerwinter langs boerderijen op hongertocht was gegaan. Je had een rode gloed gezien boven Den Haag en horen spreken over vliegtuigen die een eind verderop in de stad, boven het Bezuidenhout, bommen hadden afgeworpen. Je had later zelf andere vliegtuigen gezien, die voedsel afwierpen. Je had voedsel pakketten met parachutes naar beneden zien komen en, niet lang daarna, vriendelijke soldaten op straat chocola zien uitdelen. Je had een bevrijdingsoptocht meegemaakt met allemaal blije mensen.

Waar die ervaringen en indrukken voor stonden besefte je pas later, toen je ouders je vertelden over de oorlog. Je ontmoette een oom die krijgsgevangen was geweest en hoorde je grootouders treuren over een andere oom, die nooit was teruggekomen uit Nederlands-Indie. Je ging lezen, kinderboeken en de krant. Je luisterde naar de radio, hoorde berichten over een politionele actie in datzelfde Indië en over een luchtbrug naar Berlijn. Je was nieuwsgierig en las alles wat je kon vinden. Zo nam je kennis van de context van een paar eigen ervaringen. Die ervaringen waren niet schokkend geweest. Integendeel. Je had een beschermde kindertijd gehad. Maar je had wel iets geproefd van het verschil tussen vrees en geluk.

Je ouders hadden je veel verteld over crisis en werkloosheid in de jaren dertig. Maar verhalen daarover verveelden je. Je had er niets zelf van meegemaakt. Maar van verhalen over de oorlog kreeg je nooit genoeg. Je was een kind van voor de oorlog. Dat maakte de oorlog tot iets eigentijds, ook al was je minder dan twee maanden voordat de Duitsers ons land binnenvielen geboren. Je begreep dat er een verschil was tussen iets zelf een beetje meegemaakt hebben en iets alleen weten van horen zeggen. 

Misschien heeft het meegespeeld in de kijk die je later ontwikkelde op oorlog, geweld, honger, vrede, vrijheid en mensenrechten in andere landen van de wereld. Vrede was niet vanzelfsprekend, geluk evenmin. Vrede vereist vrijheid, leerde je later. Geluk evenzeer. Geluk is de volle zon die door een groen bladerdak speelt, terwijl je achter op de fiets zit bij je vader, veilig achter zijn rug, op weg naar iets nieuws. Geluk is een vader die ook zelf vrolijk is en niet bang. Geluk is een moeder die je een boterham geeft, wanneer je daar om vraagt.

 
 
Jan Pronk