Jan Pronk

De Armen Zijn Niet Meer Nodig

Rood Koper, winter 2003

Waarom krijgen sommige noodsituaties meer aandacht dan andere? Israel, Palestina en Irak staan op de voorpagina, Afghanistan op de buitenlandpagina, Liberia is vergeten en Sudan heeft nooit aandacht gehad. Vanuit Irak voelden we ons bedreigd, althans dat hebben we ons laten aanpraten. Vanuit Afghanistan ook, maar we denken dat de situatie daar onder controle is. De media zijn uit Liberia weer weggetrokken en in Sudan zijn ze nooit geweest. De houding ten opzichte van het Israelisch-Palestijnse conflict wordt vooral bepaald door de ontstaansgeschiedenis van de staat Israel na de Holocaust in Europa. Dat is de verklaring: historische relaties, vermeend eigenbelang en media presentie.

Het antwoord bevredigt niet. Alle voorbeelden hebben met elkaar gemeen dat er voor de nood van de mensen in de landen zelf nooit aandacht is geweest, vroeger niet en ook nu niet. Om de bevolking in Afghanistan en Irak heeft het Westen zich nooit bekommerd. Het gaat, wat deze landen betreft, louter om de veiligheid van het Westen. In het Midden Oosten gaat het om het bestaansrecht en de veiligheid van een staat die het antwoord vormt op genocide binnen Europa. In Liberia (en in Sierra Leone, Congo, Ivoorkust en andere destijds gekoloniseerde staten) gaat het om de vraag of oude banden het Westen ook nu nog tot iets verplichten.Van de conflicten in Sudan (en in Burundi, Guatemala, en eertijds Cambodja en andere gebieden buiten de gezichtskring van het Westen) hebben we ons weinig aangetrokken omdat Westerse belangen daar niet in het geding waren. In geen van deze landen bekommerde het Westen zich ooit om het lot van de bevolking zelf. Hier en daar een hype, en een beetje lippendienst, dat was al.

De vraag is niet: waarom soms wel en soms geen aandacht? De vraag is hoe het komt dat uitzichtloze en weerloze mensen altijd het slachtoffer zijn. Dat geldt niet alleen mensen in conflictgebieden of in dictaturen, maar ook iedereen die leeft onder of rond de armoedegrens, in welk land dan ook. Ik vrees dat dit willens en wetens gebeurt, nu nog meer dan vroeger. Vroeger werd armoede gezien als iets dat niet te lang mocht voortduren. Armoede was moreel verwerpelijk, maar ook en vooral economisch schadelijk. Te grote armoede en ongelijkheid binnen een land zou leiden tot economische stagnatie omdat de afzetmarkt voor met lage lonen geproduceerde goederen door diezelfde lage lonen werd beperkt. Daarom was de keuze voor een welvaartsstaat met minimumlonen en sociale uitkeringen ook in het belang van de rijken en de middenklasse. Hoe meer de economie globaliseerde, hoe meer het verlicht eigenbelang aan betekenis verloor. De armen waren steeds minder nodig. Hun arbeid werd vervangen door kapitaal en nieuwe productietechnieken. Hun koopkracht kon gemist worden, want de wereldwijde middenklasse was vooralsnog omvangrijk genoeg en, tengevolge van de nieuwe communicatietechnologie, nooit meer ver weg. Het verlicht eigenbelang van de middenklasse binnen de nationale staat van weleer maakte plaats voor de zelfgenoegzaamheid van de wereldwijde middenklasse van thans.

De armen zijn niet meer nodig. Ze worden niet eens meer uitgebuit, doch uitgesloten. In een neo-liberale economische politiek, die mikt op een zo vrij mogelijke markt, onder terugdringing van de publieke sector, op zo laag mogelijke kosten en steeds meer eigen verantwoordelijkheid van burgers, worden arme mensen anderen tot last. Zij kosten meer dan zij kunnen bijdragen.. Dan blijft charitas over, maar ook liefdadigheid kost geld en brengt weinig op. Als armen buiten het gezichtsveld blijven is ook die charitas niet nodig. Als armen binnen ons gezichtsveld komen dragen zij bij tot het schuldgevoel. Daarom zouden ze er beter niet kunnen zijn, vinden we. En als ze er toch zijn sturen we ze weg (zoals we doen met vluchtelingen) of doen we net alsof ze niet bestaan (zoals illegalen), of geven we hen de schuld van hun eigen ellende. Dat laatste doen we wanneer we eisen dat landen hun eigen zaakjes op orde brengen voordat we ontwikkelingshulp geven. Dat is de neo-liberale mode in de huidige ontwikkelingssamenwerking: niet landen helpen orde te brengen in instabiele situaties, maar eigen verantwoordelijkheid voorop stellen, met voorbijgaan aan de verantwoordelijkheid van het Westen voor de onrechtvaardige en onevenwichtige verhoudingen op wereldtoneel En ook met voorbijgaan aan het lot van mensen binnen landen die slachtoffer zijn van slecht beleid van regeringen, dat slecht blijft zolang de ontwikkelingssamenwerking verbeteringen afwacht in plaats van deze helpt te bewerkstelligen.

Er is meer armoede dan uit de officiele cijfers blijkt. De meestal gehanteerde economische armoedegrens (een dollar per dag) is schandelijk laag. Meer dan een miljard mensen leeft beneden dit niveau. Ruim twee miljard mensen heeft geen eigen sanitaire voorziening. De kindersterfte in tal van landen is schrikbarend hoog, de gemiddelde levensverwachting in grote delen van de wereld tien tot dertig jaren lager dan die in het Westen. Na jaren van ongekende economische groei, mogelijk gemaakt door grenzenloze technologische veranderingen is vormt dit een schrijnende aanwijzing dat de middenklasse haar comfort en haar moderniteit voor zich zelf wenst te houden.Dat gebeurt willens en wetens. Het armste derde deel van de wereldbevolking is er op het gebied van Aids, kindersterfte, sterfte van moeders bij bevallingen, gezondheid in het algemeen, onderwijs, toegang tot drinkwater en sanitatie,zeer slecht aan toe. Voor alle overigen is er vooruitgang, waar zij ook wonen, in het Noorden dan wel in het Zuiden zelf. Dat betekent dat de globalisering twee gevolgen heeft. Ten eerste: de wereldwijde inkomensongelijkheid neemt stelselmatig toe. Ten tweede: de midden klasse, dat wel zeggen al diegenen die van de vooruitgang hebben geprofiteerd, is zelf ook gemondialiseerd. En in alle landen probeert die middenklasse de verworvenheden voor zich zelf te houden. De ongelijkheid zou kunnen worden gecorrigeerd door een groter deel van de verworven welvaart te besteden aan zaken als gezondheidszorg, onderwijs en drinkwatervoorziening voor de armste bevolkingsgroepen. Maar in bijna alle landen ter wereld komen de overheidsuitgaven voor onderwijs, gezondheidszorg en dergelijke bij uitstek ten goede aan de reeds welvarenden: de middenklasse en de rijksten. Zij hebben de politieke macht en weten zelfs democratische stelsels zo naar hun hand te zetten dat de economische ongelijkheid kan worden gecontinueerd. Zij profiteren van het neo-liberale model. De anderen worden willens en wetens buitengesloten.

Dat leidt soms tot verzet. Soms wordt onvrede gemanipuleerd, door bewegingen met een al dan niet religieus geinspireerde ideologie. Dat kan leiden tot geweld, burgeroorlogen en terrorisme. Dat is op zich niet nieuw. Nieuw is dat deze tegenstellingen en het daaruit voortvloeiende geweld zelf ook zijn geglobaliserd. Het antwoord dat daarop thans wordt gegeven is het globaliseren van de bescherming: de nieuwe veiligheidsstrategie van het Westen, dat wereldwijd wenst op te treden en zich het recht toekent preventief aan te vallen. Het echte antwoord kan echter slechts gelegen zijn in een globalisering van de strijd tegen de armoede en alle vormen van uitsluiting. Zolang dat antwoord wordt uitgesteld zal het geweld voortduren, nu eens daar, dan weer hier.


Jan Pronk


Gepubliceerd in Rood Koper, Jaargang 8, no. 4, Winter 2003, p.16