Jan Pronk

Drogredenen

Vice Versa, Februari 2013

Ontwikkelingssamenwerking is uit.  Moderne mensen beschouwen ontwikkelingssamenwerking als iets van het verleden, niet langer nodig, of nooit nodig geweest. Meer welwillende commentatoren spreken zich uit voor iets geheel nieuws, dat haaks zou staan op zogenoemde ‘traditionele’ ontwikkelingssamenwerking. Wat als traditioneel wordt bestempeld, wordt zelden omschreven. De betiteling volstaat. Wat nieuw is, lijkt vaak als twee druppels water op initiatieven die al decennia geleden werden beproefd.

Traditionele ontwikkelingssamenwerking bestaat niet. Er bestonden altijd vele vormen van hulp en samenwerking naast elkaar. Zij vulden elkaar aan of wedijverden om resultaat. Soms ging het om ideologische verschillen, soms om aanpassingen aan specifieke omstandigheden ter plaatse. Wie zich afzet tegen traditionele ontwikkelingssamenwerking in het algemeen, kent de geschiedenis niet.  

In mijn eerste column van vorig jaar beschreef ik hoe opeenvolgende analyses van het ontwikkelingsproces in de loop van de tijd het beleid hebben beïnvloed. Ik bestreed de opvatting dat het ging om mode en hype, rijp voor de schroothoop. In het speciale nummer dat Vice Versa vorig jaar wijde aan de evaluatie van beleid liet ik zien hoezeer het Nederlandse ontwikkelingsbeleid gebaseerd is geweest op telkens herhaald onderzoek naar de aard van ontwikkelingsprocessen en effecten van beleid.

Toch staan de commentaren bol van mantra’s als zou hulp niet nodig zijn, sowieso niet helpen of per definitie contraproductief zijn. Hulp en samenwerking worden door elkaar gehaald, ontwikkeling wordt gelijkgesteld aan groei, de markt bewierookt als panacee, en ontwikkelingslanden worden geadviseerd zich te moderniseren en het voorbeeld van het Westen te volgen. Dat het Westen zo ver is gekomen mede door andere landen buiten te sluiten wordt over het hoofd gezien. Dat mensenrechten elders in de wereld ook thans nog worden geschonden door machten gesteund vanuit datzelfde Westen, wordt gezien als een ander probleem, dat met ontwikkelingsbeleid niets te maken zou hebben.

De mantra’s van vandaag worden telkens herhaald, maar dat maakt ze niet tot waarheden. Je hoeft geen deskundige te zijn om je met ontwikkelingsbeleid bezig te houden of er een mening over te hebben, maar je moet wel een beetje studeren, in plaats van gemeenplaatsen na te bauwen. Dat geldt zeker voor opinieleiders en beleidsmakers. Vaak is het opzet, bijvoorbeeld door een betoog te framen: vreemdelingen zijn ‘gelukzoekers’, ontwikkelingssamenwerking een ‘linkse hobby’, ontwikkelingshulp soft beleid, om ontwikkelingslanden te ‘pamperen’. Vaak zijn de stellingen gebaseerd zijn op impliciete veronderstellingen (bijvoorbeeld: ‘economische groei is goed voor iedereen’) en vage definities, waar alles onder kan vallen dat past in het betoog (zoals: Heineken draagt bij tot verduurzaming door efficiënter om te gaan met water, ook al nemen biergebruik en alcoholisme toe en ontvangen vrouwen minder geld om voor hun kinderen te zorgen). 

Ik heb mijn columns van het afgelopen jaar er nog eens op nagelezen. Ze gingen over nieuw beleid in de komende jaren: hoe na 2015 verder te gaan met de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen, hoe deze in te passen in een breder stelsel van Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen, hoe dat kan worden gecombineerd met een wereldwijde vergroening van de economie, hoe de officiële ontwikkelingshulp niet alleen qua omvang aan te passen, maar ook inhoudelijk om te vormen tot een financieringsbron van internationaal beleid om de nieuwe, niet ‘traditionele’ (!) uitdagingen van de toekomst het hoofd te bieden. En hoe internationale economische herstructurering ten gunste van arme landen vereist dat we deze helpen naar onze westerse markten te exporteren, in plaats van andersom.  

Het betoog in die columns zou ook gelezen kunnen worden als een argumentatie tegen voorbarige vernieuwing, zoals de redenering dat we nu het ‘post MDG’ tijdperk ingaan, of dat de ODA zonder meer omlaag kan, en door handel kan worden vervangen, omdat er minder internationale publieke financieringsmiddelen nodig zouden zijn. Het zijn stellingen gebaseerd op drogredenen. Die nemen in het ontwikkelingsdiscours hand over hand toe. Daarom stel ik mij voor mijn columns in het komende jaar te wijden aan zulke drogredenen.

Volgende keer: versnippering is slecht. Of toch niet?