Jan Pronk

Een wijze Prins

Vorsten, Oktober 2012

Claus was bedachtzaam en betrokken. Hij vatte zijn werk in het kader van de ontwikkelingssamenwerking niet licht op. Hij was er altijd. Er werd naar hem geluisterd, niet vanwege zijn positie, maar omdat hij wat te melden had.

Zijn boodschap was niet altijd makkelijk. ‘Ontwikkelingshulp blijft nodig, maar anders’, was steevast zijn conclusie. ‘Ontwikkelingssamenwerking leidt in de meeste gevallen tot grotere afhankelijkheid in plaats van meer zelfstandigheid. Het is neokolonialisme met de beste bedoelingen. Men wordt niet ontwikkeld, men ontwikkelt zichzelf.’ Met dit soort stellingen hield prins Claus zijn gesprekspartners alert. Hij onderbouwde zijn betoog met kennis van zaken, luisterde goed naar de argumenten van zijn gesprekspartners, riposteerde vlijmscherp. Niets sprak vanzelf.

Hij ging altijd uit van de cultuur van de partner. Allereerst dient de ‘taal’ van de Afrikaan te worden gesproken. Het is aan hen te kiezen welke elementen van de westerse technologie en van de westerse rationaliteit zij willen overnemen, om deze aan te passen aan het weefsel van de eigen samenleving. ‘Zonder eerbied en vertrouwen in de eigen cultuur en tradities is vooruitgang moeilijk te verwezenlijken.’ Maar, zo stelde hij, dat houdt verandering niet tegen. Culturen werken op elkaar in en veranderen daardoor. Mits zij een open karakter dragen. Dat leidt tot spanning, maar die kan verrijkend werken, voor samenlevingen en voor ieder persoonlijk. ‘Ook voor mijzelf’, voegde Claus daar aan toe. ‘Ieder van ons is geprogrammeerd door zijn of haar milieu en opleiding, en dat brengt oogkleppen met zich mee.’ De programmering van je afschudden, dat was de aanpak die prins Claus zelf altijd zocht in de gesprekken.

Door voortdurend nieuwe vragen te stellen wilde hij voorkomen dat beleid zou doorschieten. Wat hij te berde bracht, was altijd verrassend, onverwacht. Meer dan eens zette hij zijn gesprekspartners op het verkeerde been. Dat was zijn methode om het goede spoor te houden. Hij heeft mij geholpen stelselmatig stil te staan bij de vraag of we op de juiste weg waren.

Prins Claus leerde Europeanen zichzelf te beschouwen met de ogen van een Afrikaan. Zo had hij Nederlanders geleerd zichzelf te zien met de ogen van een Duitser. En hij heeft Duitsers geleerd hoe Nederlanders naar hen keken. Hij liet hen zien dat het mogelijk was van dat rare, eigengereide Nederland te houden. Dat was van onschatbare betekenis, wederzijds.

Bij het overlijden van prins Claus zei Huub Oosterhuis dat de prins altijd had vastgehouden aan het begrip solidariteit, ook toen het leek alsof niemand zich daar nog iets bij kon voorstellen. Daarin was Claus consistent, onafhankelijk van de tijdgeest. Dat had te maken met loyaliteit. Dat was het woord dat hij zelf prefereerde. Een passend begrip in een wereld gekenmerkt door spanningen tussen naties en culturen. Een passende houding in de multiculturele samenleving, in de wereld als geheel en binnen afzonderlijke naties, zowel in Afrika als in Europa. Loyaliteit is per definitie duurzaam. Maar ook pluriform. Prins Claus liet zien dat een mens verschillende loyaliteiten kan hebben: Europeaan, wereldburger en Nederlander. Er kwamen andere loyaliteiten bij, persoonlijke en politieke. Dat ging allemaal niet vanzelf, maar hij deed het. Hij was, tot het eind toe, meer bezig met zijn omgeving en de wereld dan met zichzelf. Hij was een wijze prins.