Jan Pronk

Er is hoop voor Syrië als VS en Rusland samen optrekken

Trouw, 5 Januari 2013

Hoe langer een conflict duurt, hoe ingewikkelder het wordt. Wat begint als een politieke tegenstelling kan zich snel ontwikkelen tot een religieus of etnisch conflict, een strijd tussen sekten, stammen, clans, taalgroepen en andere minderheden en meerderheden. Het oorspronkelijke  conflict gaat deel uitmaken van een veelvoud van belangentegenstellingen en wordt er soms door overvleugeld. Sommige partijen krijgen een belang in de voortzetting van de strijd in plaats van in de oplossing van het conflict. Dat kan een economisch belang zijn, maar ook status en macht. Gewelddadige strijd maakt het conflict heviger: steeds meer slachtoffers, een steeds luidere roep om recht dan wel vergelding, steeds meer mensen die geen alternatief zien dan zich aan te sluiten bij strijdende partijen, al was het slechts om zich te verdedigen, steeds meer wapens en inmenging door buitenlandse groeperingen met hun eigen belangen. Zodoende raken politieke oplossingen steeds meer uit zicht naarmate het conflict verder escaleert.

Dat is het patroon in Irak, Afghanistan, Kongo en Mali. Het geldt ook voor Syrië. Er lijkt weinig kans op een politiek vergelijk tussen strijdende partijen. De strijd zelf gaat in volle hevigheid door, niet overal in het land, maar zeker rond de steden. Gebieden staan nu eens onder invloed van het Vrije Syrische Leger en dan weer van regeringstroepen. Bombardementen, martelingen en executies gaan door. Beide partijen maken zich schuldig aan oorlogsmisdaden. De oppositiepartijen hebben zich onder buitenlandse druk verenigd in een nieuwe Nationale Coalitie van Syrische Revolutionairen, maar de onderlinge verschillen zijn groot. Buiten die coalitie neemt de invloed van Al Qaida toe. Krijgsheren worden steeds belangrijker. Het regime is evenmin homogeen. Een aantal hoge functionarissen en legerofficieren is overgelopen,maar het regime is niet wezenlijk verzwakt. Het wordt nog steeds door grote delen van de bevolking gesteund, deels uit overtuiging, deels uit vrees, hetzij voor de oppositie, hetzij voor de geheime dienst. Achter Assad staan anderen, en sommigen staan een nog hardere lijn voor, bijvoorbeeld de inzet van chemische wapens.

Aan het begin van 2013 lijkt het erop dat de strijd door geen van beide partijen met militaire middelen gewonnen kan worden en dat geen van de partijen bereid is te onderhandelen. Dat is een patstelling.  

Moet de buitenwereld ingrijpen? Daar wordt verschillend over gedacht, ook binnen de NAVO. Het goede nieuws is dat de landen uit de regio zelf zich niet in de strijd hebben gemengd, hoewel zij reden hebben te vrezen dat hun eigen nationale veiligheid in het geding kan komen bij de voortduring van de strijd in Syrië, dan wel na de val van Assad. Dat geldt, om overigens verschillende redenen, voor Turkije, Israel, Libanon, Irak en Jordanië. De positie van minderheidsgroepen in andere landen (Koerden, Soennieten, Sjiieten, Hezbollah) kan veranderen tengevolge van ontwikkelingen in Syrië. Ook verder weg gelegen landen zullen gevolgen ondervinden van een wisseling van de macht in Syrië. Dat geldt voor Iran, Saoedi-Arabië en de Golfstaten, maar ook ver daarbuiten. De Verenigde Staten en Europa vrezen een verandering van de status quo in het Midden Oosten, die ten gevolge van de zogeheten Arabische lente toch al onder druk staat. Rusland vreest de aftocht van de bondgenoot in de regio.

Daar ligt een aangrijpingspunt voor een politieke oplossing. Zo’n oplossing moet van binnen uit komen. Vrede kan niet van buitenaf worden opgelegd. Zelfs een wapenstilstand kan niet worden afgedwongen, omdat er groeperingen zijn die er evenveel belang bij hebben zich tegen buitenlandse troepen te keren als tegen het regime. Maar een politieke oplossing tussen de strijdende partijen en het regime kan wel bereikt worden onder grote en eenduidige buitenlandse druk. Die druk zou gezamenlijk moeten worden uitgeoefend door de Verenigde Staten en Rusland. Wanneer deze beide landen elkaar vinden, zullen andere landen zich terughoudend opstellen.

Is de kans daarop reëel? De beide grootmachten hebben tot nu toe niet willen samenwerken, maar  elkaar verketterd. Toch is het niet uitgesloten dat zij bij elkaar gaan zitten en de bereidheid tonen de wederzijdse  geopolitieke belangen te benoemen, te respecteren en gezamenlijk in te zetten om de regering en de oppositie in Syrië te dwingen serieus met elkaar te onderhandelen. Misschien kan de nieuwe Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken, John Kerry, het initiatief nemen.

De opvolger van Kofi Annan als VN bemiddelaar, Lakhdar Brahimi, heeft kort voor de jaarwisseling een nieuw voorstel gedaan:  een wapenstilstand, onderhandelen, een overgangsregering en verkiezingen. De eerste reactie daarop was: daarvoor is het te laat. Inderdaad, wanneer het aan partijen in Syrië zelf zou worden overgelaten, komt er niets van dit al. Maar er is geen alternatief, want de Veiligheidsraad zal geen overeenstemming bereiken over een militaire interventie en de beide grootmachten zullen geen overeenstemming bereiken over politieke en militaire steun aan een van beide partijen in het conflict. Brahimi heeft zich niet optimistisch uitgelaten, maar wel gezegd een vergelijk binnen Syrië de enige weg te achten. Wanneer de Verenigde Staten en Rusland zich, uit welbegrepen eigenbelang, met volle gewicht daarachter stellen, zou die weg in 2013 begaanbaar kunnen zijn.

Jan Pronk