Jan Pronk

Het voetspoor gewist

Roodkoper, maart 2010

Kunnen moderne westerlingen leren van inheemse volken? Of zijn Aboriginals, Maori’s, Indianen, Eskimo’s, Jakoeten, Laplanders, Bushmen, Berbers, Maasai, Touaregs en Papoea’s gedoemd zich aan te passen?  Al deze volken woonden reeds ergens voordat een grote volksverhuizing plaatsvond of een invasie of voordat het koloniale tijdperk intrad. Zij werden opzijgeschoven door de nieuwe tijd en min of meer gedwongen hun tradities op te geven, zich te onderwerpen aan de techniek, de economie en de leefwijze van de heersers. Het zijn onderling verschillende volken, alle met een eigen cultuur, een eigen taal, een eigen godsdienst, eigen zeden. Zij zijn elk zo uniek dat zij niets met elkaar gemeen lijken te hebben, behalve dan dat zij allemaal lijken te behoren tot het verleden en zo anders zijn dan de meerderheid, dat geen ervan nog een toekomst heeft.

Maar deze marginale groepen hebben in al hun bonte verscheidenheid nog iets gemeen. Op een gezamenlijke bijeenkomst in 1992, in Kari-Oca, Brazilië, omschreven zij zich als volgt: “We, the indigenous peoples, walk to the future in the footprints of our ancestors”. Op weg zijn naar de toekomst in het spoor van je voorouders, lopend in de voetafdruk die zij achterlieten,  is een prachtige definitie van ‘inheems’ zijn. Het is eigenlijk een omschrijving van het mens-zijn: mensen in een cirkelgang, door de navelstreng van de natuur verbonden met elkaar en met het verleden en de toekomst.  door de navelstreng van de natuur.  “We, the indigenous peoples, are connected by the circle of life to our land and environments”, zo vervolgt de verklaring van Kari-Oca. Het is een diep geworteld besef van de band van de mens met de natuur, een besef dat de mens verantwoordelijk is voor de toekomst en dat die verantwoordelijkheid het best kan worden waargemaakt door te luistern naar de geschiedenis en naar de oorsprong van het leven. Het is het besef van de mens als rentmeester. De mens is niet de bezitter of de eigenaar van de grond, de lucht, het water, de natuur. De mens is de tijdelijk beheerder daarvan, met het recht de vruchten te plukken, de oogst te verrijken, maar tevens de plicht om alles goed bewaard door te geven aan een volgende generatie, ongeschonden, wel onderhouden, verrijkt, niet ontaard of ontmenselijkt of kapot.

 Goed onderhoud vereist hard werken. Het betekent investeren om verval tegen te gaan. Wie alleen consumeert, op zijn lauweren rust, niet werkt, niet zaait, is niet eens in staat te bewaren, doorbreekt de cirkelgang, geeft aan de toekomst minder door dan men van de voorouders ontving.

Zorgvuldig onderhoud vereist inzicht. Dat kan vaak beter gevonden worden bij degenen die dichter staan bij de natuur of bij de geschiedenis, dus bij wat aan mensen destijds  is doorgegeven, dan bij degenen die het zicht daarop verloren hebben. Wie de beperkingen niet kent die besloten liggen in de cirkelgang van het leven loopt het risico zo geobsedeerd te worden door de toekomst, dat men eerder gezette voetstappen niet ziet.

In zijn boek “Indianen en Kolonisten” heeft de Nederlandse cultureel antropoloog Tom Pijnenburg beschreven hoe deze groepen in Columbia tegen elkaar aankijken. De kolonisten kappen veel bos en maken er bouwland van. Zij denken dat een Indiaan weinig kapt omdat deze niet aan de toekomst denkt, zich niet richt op het opbouwen van iets. “Hoe kunnen die mensen zo leven? Ze denken niet aan hun oude dag. De Indiaan maakt zich geen zorgen over later

Maar wie zijn oor bij de Indianen te luisteren legt hoort iets anders. “De kolonisten zijn keien om te werken, maar ze vernielen alles. Ze maken een eind aan het wild, ze laten niets over voor hun kinderen. Ze werken omdat ze zoveel kosten hebben. Ze zeggen dat wij niet werken. Maar wij denken goed na en daarom kappen wij niet zoveel. De blanke denkt niet na. Hij wil in een keer een eind maken aan het bos.”

De wederzijdse percepties staan lijnrecht tegenover elkaar. Door de manier waarop de kolonisten werken brengt de grond steeds minder op. Ze zeggen dat ze aan de toekomst denken, proberen die toekomst te overmeesteren, maar ze vergissen zich. De Indiaan daarentegen, die verweten wordt zich geen zorgen te maken over later, kijkt anders, denkt na, doet geen poging zich de toekomst toe te eigenen, maar laat die toekomst in haar waarde.

Dit voorbeeld staat model. Het is het conflict tussen een westerse moderniteit - werelds - en een inheemse levenswijze, aards. Overal worden aanslagen gepleegd op de grond, het bos, de lucht, het water, de atmosfeer, met veronachtzaming van het besef dat dit de dragers zijn van het leven, de bronnen van de toekomst. De obsessie de toekomst te bezitten en te beheersen leidt tot een reductie van die toekomst. De wijsheid van de cirkelgang van het leven wordt veronachtzaamd. Het voetspoor wordt uitgewist.