Jan Pronk

Mali verdient hulp tegen aanval van buitenaf

Trouw, 25 januari 2013

Na de aanslagen in Manhattan, op 11 september 2001, werd gevreesd dat meer geweld zou volgen. Westerse politici waren bezorgd dat islamitische terreurgroepen, al dan niet gelieerd aan El Qaida, in meerdere landen voet aan de grond zouden krijgen om van daaruit wereldwijd aanslagen te verrichten. Het leidde tot scherpe veiligheidsmaatregelen binnen het Westen zelf. Het was ook het hoofdmotief voor de Westerse interventies in Irak, Afghanistan, Pakistan en Jemen. Maar hoe stond het met Afrika?

Verwacht werd dat extremistische groeperingen vooral vanuit Soedan en Somalië zouden opereren. Maar in het eerstgenoemde land, een dictatuur met een sterk leger en dito geheime dienst, kregen fundamentalistische extremisten geen kans de macht te grijpen. In Somalië was Al Shabaab vooral verwikkeld in een binnenlandse strijd. Pas sinds Al Shabaab met behulp van troepen uit andere Afrikaanse landen is teruggedrongen, dreigt ook destabilisatie van buurlanden, vooral Kenia.

De internationale aandacht heeft zich de laatste jaren, behalve op bovengenoemde landen, vooral gericht op gebieden waar zich een Arabische lente leek af te tekenen. Dat was terecht. De massale demonstraties in deze landen (Tunesië, Egypte, Libië, Jordanië en Syrië) zouden wel eens het begin kunnen vormen van onomkeerbare veranderingen: democratisering en handhaving van mensenrechten. Die verwachtingen zijn nog niet bewaarheid. Dat geldt zeker voor Syrië, maar ook elders gaat het tergend langzaam en worden vaak stappen teruggezet.

Er was een tweede reden voor de Westerse belangstelling voor de Arabische lente: vrees dat fundamentalistisch Islamitische groeperingen de macht zouden grijpen. Maar in sommige landen was de staat zo sterk, dat die groepen daarvoor even weinig mogelijkheden hadden als in Soedan. In andere had de bevolking een betrekkelijk hoog ontwikkelingspeil bereikt en had vooral de middenklasse een concreet perspectief op verdere vooruitgang. Die wenst men niet te riskeren door zich te laten verlokken door fundamentalisme en fanatisme. Dat wordt door de middenklasse ervaren als achteruitgang.

In landen vlak ten Zuiden van Noord Afrika en ten Westen van Soedan - in de Sahara en de Sahel - is de situatie gans anders. Tsjaad, Niger, de Centraal Afrikaanse Republiek, Mali en Mauritanië zijn zwakke en arme staten. Het zijn voormalige Franse koloniën, wier grondgebied koloniaal is bepaald, net als de samenstelling van hun bevolking. Hun grenzen zijn poreus, en worden regelmatig overschreden door nomadische groepen die wel moeten trekken om in hun levensonderhoud te voorzien. Hun middenklasse is zwak, de armoede is groot en het perspectief op vooruitgang gering. Al deze landen kunnen gemakkelijk van buitenaf worden gedestabiliseerd. Geen van hen heeft zich gedurende het laatste decennium kunnen verheugen in structurele aandacht van de internationale gemeenschap. Integendeel, in ieder van deze landen is de situatie behoorlijk verslechterd, zonder dat daarop een constructief antwoord kwam vanuit Europa en de VS.

De destabilisatie van Mali had in elk van deze landen kunnen plaatsvinden. Maar Mali was extra kwetsbaar. Een blik op de kaart laat zien hoe tweeslachtig deze natiestaat van nature is. De strijd die het regime in de jaren negentig voerde met Touaregs in het noorden is destijds beslecht met vreugdevolle vredesmanifestaties en wapenverbrandingen, maar daarna is weinig gedaan om de oorspronkelijke onvrede weg te nemen. Die leidde vorig jaar tot een nieuwe opstand. De opstandelingen kregen steun van moslimmilities, en werden door hen overvleugeld. Die milities kwamen overal vandaan, vooral uit Algerije - waar Bouteflika de fundamentalisten na een bloedige burgeroorlog naar het zuiden had verdreven - en uit Libië, na de val van het regime Khadafi. Het Malinese leger was geen partij. En de staat was, na de staatsgreep van vorig jaar, in tal van opzichten danig verzwakt.

Frankrijk heeft militair ingegrepen. Franse belangen spelen een rol, maar het ingrijpen vindt plaats op verzoek van de regering van Mali en met machtiging door de VN Veiligheidsraad. Hoe groot de interne problemen ook zijn, Mali is van buitenaf aangevallen en dat rechtvaardigt het ingrijpen. Maar het zal verder moeten strekken dan een militaire interventie. Mali en de andere landen zullen moeten worden geholpen zich te ontwikkelen tot krachtige democratische staten, waarbinnen alle bevolkingsgroepen gelijke rechten hebben en reële kansen op vooruitgang

Jan Pronk