Jan Pronk

Nul komma acht

Vice Versa, februari 2011

Originele artikel

Stel, je inkomen daalt, bijvoorbeeld door de economische crisis. Je zult je uitgaven moeten aanpassen: minder vakantie, minder grote aankopen, minder eten buitenshuis. Als de achteruitgang aanhoudt, zul je ingrijpender moeten bezuinigen, maar je hoopt dat je basisbehoeften overeind blijven. Op één uitgave heb je geen directe invloed: het bedrag aan belastingen en sociale premies. Het zal omlaag gaan, omdat je naar rato van je inkomen wordt aangeslagen. Misschien kom je in een lagere tariefklasse terecht. Maar het tarief zelf is wettelijk bepaald. Het is het resultaat van een democratische besluitvorming, in samenspraak tussen regering en parlement. Je hebt daar invloed op als burger en als kiezer, maar alleen in algemene zin, niet voor zover het je eigen situatie betreft. Zo hebben we dat afgesproken.
Net als een gezinshuishouding ziet een nationale huishouding zich in tijden van crisis gedwongen de tering naar de nering te zetten. De prioriteiten – onderwijs, gezondheidszorg, defensie, ambtenarensalarissen, wegenaanleg, enzovoort – worden vastgesteld door regering en parlement. Geen enkele begrotingspost hoeft te worden uitgesloten, tenzij die berust op een internationale verplichting. Zo’n verplichting is bijvoorbeeld de contributie aan internationale organisaties, zoals de Verenigde Naties en de Europese Unie. Die liggen verdragsmatig vast, als absoluut bedrag of als tarief, en kunnen niet eenzijdig worden teruggeschroefd. De daarmee gemoeide bedragen zijn een vorm van internationale belasting.
Daartoe behoort ook de ontwikkelingshulp. Dat is geen uitgave waarop we naar goeddunken kunnen bezuinigen omdat het ons nu niet goed uitkomt. Het tarief is internationaal overeengekomen. Het ligt vast in internationale declaraties, die door Nederland vele malen zijn herbevestigd. Het is geen charitas, en evenmin een bedrag dat wij telkens opnieuw vrijelijk kunnen vaststellen in een afweging tegen binnenlandse uitgaven. Zij die denken dat dit wel zo is, kennen de geschiedenis niet.
Die begon na de Tweede Wereldoorlog. Toen werd een nieuwe wereldrechtsorde geschapen, gebaseerd op consensus. Die consensus betrof waarden (bijvoorbeeld mensenrechten en nationale soevereiniteit), instellingen (bijvoorbeeld de Veiligheidsraad en de Wereldbank), instrumenten (bijvoorbeeld technische bijstand aan ontwikkelingslanden die zich van het koloniale juk hadden bevrijd, voedselhulp, preferentiële handelstarieven) en de financiering van een en ander. Die zou deels plaatsvinden via inkomensoverdrachten van rijke landen aan arme landen en aan internationale organisaties met een mandaat om heersende wereldproblemen aan te pakken. Het was een voorafschaduwing van een stelsel van internationale sociale voorzieningen en internationale publieke goederen. De financiering daarvan was een vorm van internationale sociale premies en belastingen avant la lettre.
Het tarief werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw gezamenlijk vastgesteld op 1 procent van het netto nationale inkomen van de rijkere landen. Het was het resultaat van een berekening van wat nodig was. Later werd het herberekend tot 0,7 procent van het bruto binnenlands product van deze landen. Dat kwam ongeveer op hetzelfde neer en geschiedde eveneens op basis van consensus. In 1992 werd het met algemene instemming opgehoogd tot 0,8 procent om behalve wereldwijde programma’s voor ontwikkeling en armoedebestrijding ook wereldwijde milieuprogramma’s te financieren.
De nieuwe rechtsorde kende geen wereldregering. Dat betekent dat het nakomen van verplichtingen niet kan worden afgedwongen. Het betekent niet dat die verplichtingen niet gelden. Het tarief geldt nog steeds en zou zelfs hoger mogen zijn. De wereldwijde sociale nood is anders dan destijds, maar niet geringer. De ongelijkheid is groter geworden. En de wereldwijde publieke goederen zijn in betekenis toegenomen.
Nederland was altijd voortrekker en heeft zich verplicht. Dat vele landen de consensus aan hun laars lappen zou een overweging kunnen zijn te minderen. Maar dat zou betekenen dat ook wij eenzijdig bezuinigen op de publieke en sociale dimensie van de internationale rechtsorde. Daarmee wordt die rechtsorde zelf beschadigd.