Jan Pronk

Respect voor Rwanda

Nieuwe Liefde, december 2012

Waartoe mensen in staat zijn weten wij in het Westen sedert de Holocaust. We wisten het, maar werden er in de recente geschiedenis opnieuw bij bepaald. Ook de westerse beschaving kent misdaden tegen de menselijkheid. Alleen systemen met constitutioneel vastgelegde beginselen, een rechtsorde, democratie, en waardenoverdracht via onderwijs en media, vormen een tegenwicht tegen machtsmisbruik en geweld van de ene mens tegenover de ander. Het Westen heeft geen patent op dergelijke systemen. Dat noopt tot bescheidenheid in onze reactie op wandaden elders.

De genocide in Rwanda, twintig jaar geleden, was een van de meest afschuwelijke wandaden ooit. De beelden staan onuitwisbaar op mijn netvlies. Meer dan een millioen mensen werden verminkt, verkracht en vermoord. De lichamen lagen overal.

Was het mogelijk een nieuw begin te maken zonder de schuldigen te berechten? Honderdtwintig duizend mensen waren gevangen gezet op beschuldiging aan de moordpartijen te hebben meegedaan. Een speciaal VN tribunaal kon enkele tientallen personen berechten die leiding hadden gegeven aan de genocide. Omdat in Rwanda zelf bijna alle rechters waren omgebracht, duurde het geruime tijd voordat de binnenlandse rechtspleging op gang kon komen. Maar de aantallen waren zo groot, dat berechting binnen een formeel rechtssysteem een eeuw in beslag zou nemen. Tienduizenden zouden decennia lang in gevangenissen moeten wachten op berechting. Velen zouden daar overlijden, zonder dat hun zaak ooit zou zijn voorgekomen.

Daarop heeft Rwanda teruggegrepen naar een vorm van traditionele informele rechtspleging die het land in het verleden kende: Gacaca. Elke week vonden overal in het land bijeenkomsten plaats, jaren lang, waaraan iedereen werd geacht deel te nemen. Doel was waarheidsvinding, beëindiging van straffeloosheid, rechtspleging en nationale verzoening. Iedereen was bij de genocide betrokken geweest, als dader, slachtoffer, overlevende of getuige. Iedereen diende bij de afsluiting van die periode betrokken te worden. De procesvoering kreeg een wettelijke basis en werd gedetailleerd gedocumenteerd. De bevolking koos rechters uit haar midden. Twee millioen rechtszaken werden behandeld, waaronder tweehonderdduizend beroepszaken. Driehonderdduizend maal vond vrijspraak plaats.

Het was lekenrechtspraak. Het Westen - hetzelfde Westen dat destijds geweigerd had iets tegen de naderende genocide te ondernemen - had kritiek: de rechtspleging voldeed niet aan onze hoge eisen. Maar een alternatief werd niet geboden, behalve advies om dan maar helemaal van rechtspleging af te zien. Een hypocriet advies. Het Westen benadrukt immers altijd de noodzaak een einde te maken aan straffeloosheid. Bovendien, terugkeer van de genocidaires in de maatschappij, zonder meer, zou ongetwijfeld uitmonden in nieuw geweld, bijvoorbeeld uit wraak.      

De Gacaca bijeenkomsten waren hartverscheurend. Al die verhalen, telkens opnieuw, in aanwezigheid van iedereen. De continue confrontaties tussen daders en slachtoffers vormden een oefening in nationale trauma verwerking. Van de overlevenden werd verwacht zich te verzoenen met hun vijanden, hen te vergeven. Een regering kan niet van haar burgers vragen persoonlijk vergiffenis te schenken. Maar Gacaca werd een vorm van nationale heling, van bovenaf georganiseerd weliswaar, doch essentieel om een eind te maken aan massavernietiging. Wie niet alleen van een afstand heeft gekeken naar het drama van 1994, kan slechts respect opbrengen voor wat is bereikt.