Jan Pronk

Samenwerking als schijnvertoning

Nieuwe Liefde, December 2011

In de jaren zeventig kwam Nederland met Israël overeen samen hulp te bieden aan ontwikkelingslanden. Het was een bescheiden programma, toegespitst op onderwijs en onderzoek. Nederland betaalde en Israël leverde technische bijstand. Iets dergelijks deden we ook met Joegoslavië, maar de samenwerking met Israël was bijzonder, zeker na de Jom Kippoer oorlog van 1973. Het ging niet alleen om het koppelen van Nederlands geld aan Israëlische kennis (bijvoorbeeld waterbesparende irrigatietechnologie), maar ook om politiek. Israël wilde betere relaties met de Derde Wereld en wij wilden helpen vrede te verduurzamen. Ook hoopten we dat Israël de Palestijnen beter zou gaan behandelen, als het land zich niet meer van buitenaf bedreigd achtte.

'Ik geloof nog steeds in samenwerking en dialoog, maar dan wel gepaard met politieke druk'

Als minister voor Ontwikkelingssamenwerking in het kabinet Den Uyl heb ik er destijds vele besprekingen over gevoerd met Israëlische autoriteiten, ook ter plekke. Maar we waren te optimistisch. Dat de situatie van de Palestijnen niet verbeterde, kon ik constateren bij bezoeken aan Palestijnse vluchtelingenkampen in de bezette gebieden en over de grens. Tijdens een bezoek aan Libanon, drie jaar na het einde van het kabinet, toonde Arafat zich in gesprekken met ons zelfbewust en hoopvol, maar mij trof vooral de uitzichtloosheid van het bestaan van de Palestijnse vluchtelingen, zonder enige kans op terugkeer naar huis.

Kort daarna werd ik als vice secretarisgeneraal van de vn-organisatie voor Handel en Ontwikkeling (unctad) onder meer verantwoordelijk voor een jaarlijkse rapportage over de sociaaleconomische situatie van de Palestijnen. Het rapport werd geschreven door deskundigen op basis van onderzoek ter plaatse. Als vn-organisatie waren we apolitiek en we zijn nooit op feitelijke onjuistheden betrapt. Maar tijdens de bespreking van het rapport door de lidstaten kwam de inhoud nooit aan de orde. Israël beschuldigde ons van vooringenomenheid, de Verenigde Staten vielen het mandaat aan, ook al berustte dat op een vn-resolutie, de Europeanen zwegen, de Palestijnen zeiden dat het allemaal nog erger was dan in het rapport stond beschreven, en de Arabische diplomaten toonden zich meer geïnteresseerd in Israel-bashing dan in steun aan de Palestijnen zelf.

In de jaren negentig probeerde ik, weer als minister voor Ontwikkelingssamenwerking, een andere route: omvangrijke ontwikkelingshulp aan de Palestijnen zelf, en samenwerkingsprogramma’s tussen Nederland, Israël, Jordanië en de Palestijnen. We voerden regelmatig gezamenlijk ministerieel overleg over de watervoorziening. Klimaatverslechtering, droogte, demografische druk, irrigatie, daling van het grondwaterpeil, verzilting en vervuiling schreeuwen om samenwerking. Die zou pas goed van de grond kunnen komen na een vredesakkoord, maar alle partijen leken bereid daarop vooruit te lopen en plannen te maken, zodat de noodzakelijke investeringen snel zouden kunnen beginnen, mede met Nederlandse hulp.

Het heeft tot niets geleid. We zijn aan het lijntje gehouden. Bovendien bombardeerde Israël (ver voor Operation Cast Lead) essentiële ontwikkelingsprojecten die wij, met hun medeweten, op Palestijns grondgebied hadden gefinancierd.

Het was ontwikkelingssamenwerking in dialoog: bilateraal, trilateraal, gevieren, multilateraal, wat niet al. Ik geloof nog steeds in samenwerking en in dialoog, maar dan wel gepaard met effectieve politieke druk, op basis van internationaal recht en respect voor mensenrechten, ook van de Palestijnen.

Jan Pronk