Jan Pronk

Trade, Not Aid

Vice Versa, december 2012

 

Inmiddels staat vast dat in het komende kabinet weer een Minister voor Ontwikkelingssamenwerking zitting zal hebben, wederom zonder portefeuille, dat wil zeggen: zonder eigen departement, doch geplaatst op een ander ministerie. Dat was steeds het Ministerie van Buitenlandse Zaken. 

Zonder portefeuille betekent niet: zonder geldmiddelen. De middelen waarover een Minister zonder Portefeuille beschikt, maken deel uit van de begrotingsmiddelen van het desbetreffende departement en deels van andere departementen. Soms is het woord ‘beschikken’ een eufemisme. In die gevallen wordt een deel van de begrotingsmiddelen van andere departementen aan de ontwikkelingshulp toegerekend (bijvoorbeeld opvang van vluchtelingen uit ontwikkelingslanden). Dat mag, zolang die toerekening in overeenstemming is met internationale afspraken over wat wel en wat niet als Official Development Assistance (ODA) geldt. Die internationale afspraken zijn voor wijziging vatbaar, maar het staat een land natuurlijk niet vrij de definitie van hulp en multilaterale afspraken daarover op eigen houtje te veranderen. Als men dat toch doet, heeft het logischerwijs gevolgen voor het voldoen aan de internationaal overeengekomen norm om 0,7% van het nationale inkomen te besteden aan ontwikkelingshulp. Bezuinigen mag en toerekenen ook, mits de Nederlandse ODA niet beneden 0,7% komt te liggen. Ons land heeft aan die norm sedert 1975 altijd voldaan, destijds op initiatief van de PvdA. We hebben die afspraak altijd uitgedragen als een vorm van internationale beschaving. Met minder kunnen we niet toe.

Het takenpakket van de nieuwe minister zal worden uitgebreid met de buitenlandse handel. Die viel in het verleden onder een speciale staatssecretaris op het Ministerie van Economische Zaken. Door het samenbrengen van ontwikkelingssamenwerking en buitenlandse handel schuift de positie van de nieuwe minister in de richting van een Minister voor Internationale Samenwerking. In de richting, meer niet, want de Europese economische betrekkingen, de internationale monetaire politiek en het internationale milieubeleid vallen er nog steeds buiten.

De nieuwe structuur is om twee redenen toe te juichen. Ten eerste: het is belangrijk dat er weer een minister komt, geen staatssecretaris. Laatstgenoemde houdt zich alleen bezig met het eigen takenpakket, en heeft geen stem in de Ministerrraad, tenzij een van die taken op de agenda staat. Een minister, met of zonder portefeuille, maakt volwaardig deel uit van de Ministerraad en heeft over alle onderwerpen recht van spreken. Dat is van bijzondere betekenis voor een Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, want diens belangrijkste taak is niet het beleid en beheer inzake ontwikkelingshulp – dat zou aan een staatssecretaris kunnen worden overgelaten – maar het meebepalen van al het beleid dat effect heeft op ontwikkelingslanden: buitenlands beleid, economische politiek, schuldenbeleid, klimaat- en milieubeleid, vluchtelingenbeleid, landbouwpolitiek, enzovoort. De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking is de stem van het buitenland aan de Nederlandse tafel, de vleesgeworden ambitie tot coherentie van ontwikkelingssamenwerking in bredere zin. 

Ten tweede: het adagium Trade, not Aid kan nu volledig recht worden gedaan. Dat is niet hetzelfde als bevordering van export naar ontwikkelingslanden. De bevordering van de import afkomstig uit ontwikkelingslanden dient voorop te staan, samen met duurzame investeringen, technologieoverdracht en herstructurering. De Nederlandse export behoeft in het algemeen al geen bijzondere steun. Het overschot op de Nederlandse handels- en betalingsbalans is al jarenlang zo groot, dat we een belangrijke bijdrage aan de internationale economische groei en ontwikkeling zouden kunnen leveren door minder te bezuinigen, meer te besteden en meer te importeren. Dat is een andere vorm van internationale samenwerking dan die Nederland de afgelopen jaren in praktijk heeft gebracht.

Een omgekeerde wereld zou ontstaan, wanneer met de samenvoeging wordt beoogd de Nederlandse export financieel te steunen uit ontwikkelingsgelden. Protectionisme staat haaks op coherentie. De marktverstoring die daaruit voortvloeit treft ook ontwikkelingslanden. Het zou bovendien weggegooid geld zijn: commerciele concurrentievervalsing, afremming van innovatie en verzwakking van de Nederlandse economie, en dan ook nog betaald uit gelden bedoeld om ontwikkelingslanden te steunen.

De norm niet nakomen en bovendien teren op de zak van anderen: dat zou vals spel zijn. Daartoe zullen beschaafde politieke partijen zich toch lenen?