Jan Pronk

We hebben de vakbeweging hard nodig

PvdA, 30 oktober 2009

Het ledental van de vakbeweging daalt. De traditionele arbeidersklasse is geëmancipeerd. Binnen die klasse is de segmentatie toegenomen. De strijd om lonen en arbeidsvoorwaarden is lang niet zo hevig als voorheen. Naast de arbeidersklasse is een steeds grotere groep zelfstandige beroepsbeoefenaren ontstaan. De flexibiliteit op de arbeidsmarkt is toegenomen, niet alleen tegen heug en meug, maar door velen gewild. Dat alles bij elkaar heeft gevolgen voor de positie van de vakbeweging.

Is die positie zwakker geworden? Het lijkt alsof zowel werkgevers als politici dat van mening zijn. Beide hebben het afgelopen jaar de vakbeweging achteloos bejegend. De besluitvorming over de toekomst van de AOW en het pensioenstelsel getuigt daarvan. Het gaat niet om de inhoud van die beslissingen. Hoe men daar ook over moge denken, het zou van groot belang zijn geweest wanneer overeenstemming met de vakbeweging was bereikt. Het kabinet en de werkgevers hebben dat onvoldoende geprobeerd.

Toen de vakbeweging begin dit jaar de gelegenheid werd geboden alternatieven te ontwikkelen voor de plannen die het kabinet had bekendgemaakt, leek het alsof de vakbeweging een reële kans werd geboden om inhoudelijk mee te spreken. Maar dat bleek slechts schijn. De eis werd gesteld dat de vakbeweging met de werkgevers overeenstemming zou bereiken. Dat zat er niet meer in: het kabinet had haar keuze reeds bepaald en de werkgevers hadden daarmee ingestemd. Werkgevers en werknemers hadden dus geen gelijke uitgangspositie in de onderhandelingen. In de optiek van de werkgevers zou ieder compromis met de werknemers ten opzichte van het kabinetsvoornemen een stap achteruit beteken. De onderhandelingen konden dus nooit een redelijk win-win resultaat opleveren, tenzij de werkgevers de medewerking van de vakbeweging bij de aanpak van andere vraagstukken in toekomstige onderhandelingen op waarde zouden schatten. Echter, dat vereist dat partijen inzien dat het gaat om een samenhangend pakket beslissingen op korte en lange termijn.

Voor de vakbeweging werd onderhandelen over de AOW in de loop van het jaar nog moeilijker, toen bleek dat kabinet en werkgevers van mening waren dat een wijziging van de AOW leeftijd directe gevolgen zou moeten hebben voor de pensioenleeftijd. Dat moge voor de hand liggen, maar het was aanvankelijk niet uitdrukkelijk zo gesteld. Bovendien liggen de verantwoordelijkheden op beide terreinen verschillend. En zelfs wanneer een verschuiving van de pensioenleeftijd gelijke tred houdt met de AOW, is er differentiatie mogelijk. Over tal van modaliteiten daarvan zou onderhandeld kunnen worden. Daarvoor bleek echter geen ruimte te bestaan.

Uit wat bekend is geworden over de besprekingen in het kader van de SER kan slechts geconcludeerd worden dat de werkgevers volstrekt niet hebben willen onderhandelen. De vakbeweging heeft zich hard opgesteld, maar wel onderhandelingsvoorstellen gedaan. Die werden niet serieus genomen. De werkgevers hebben de vakbeweging geschoffeerd toen zij eenvoudig niet meer kwamen opdagen. Vervolgens lieten zij zich neerbuigend uit: Agnes Jongerius zou vrouwelijk emotioneel hebben gereageerd en zou wel bijdraaien. Wat een arrogantie! De werkgevers zeiden dat de onderhandelingen eigenlijk niet belangrijk waren geweest, omdat het slechts ging om een advies. Dat is een gotspe: de SER werkt al decennia niet anders en bovendien wist men dat het kabinet een eenstemmig advies niet naast zich neer zou kunnen leggen. Tenslotte toonden de werkgevers hun ware aard door te stellen voor hun lobby activiteiten (sic) de samenwerking in de SER niet nodig te hebben, omdat zij ook zo de weg wel zouden weten te vinden. Politici zouden een dergelijke opstelling nooit mogen honoreren.

Het gevoelen dat er op het terrein van de AOW iets moet veranderen is thans gemeengoed. De argumenten moeten zorgvuldig gekozen worden. Wie de uitgaven voor de AOW wil verlagen vanwege de huidige financiële crisis wil alleen bezuinigen, niet hervormen. Wie wijst op de noodzaak om de verzorgingsstaat in stand te houden heeft de plicht om voor de financiering daarvan veel verder te kijken dan ombuigingen op ouderdomsvoorzieningen. Alleen structurele overwegingen die direct te maken hebben met demografische veranderingen overtuigen: een gestegen leeftijdsverwachting, een andere verhouding tussen aantalen personen beneden en boven de pensioengerechtigde leeftijd.

In de politieke discussie is het kabinet andere dan structureel demografische overwegingen steeds sterker gaan benadrukken. Wanneer geen alomvattend pakket financieringsmaatregelen en hervormingen wordt uitgewerkt is dat niet zuiver. De vakbeweging kreeg op deze manier niet de gelegenheid over een totaal pakket mee te spreken en te onderhandelen. Zij kon haar achterban dus geen deal bieden waarin minpunten waren afgewogen tegen plussen.

Desondanks had de vakbeweging zich bereid getoond te onderhandelen. Toen de werkgevers die opstelling niet bleken te willen honoreren had het kabinet er wijs aan gedaan haar oorspronkelijke voornemens te wijzigen door enkele voorstellen van de vakbeweging over te nemen. Zo kan de gewenste verhoging van de AOW leeftijd enigszins worden gedifferentieerd. De huidige maatregelen werken niet zozeer slecht uit voor zware beroepen in het algemeen (welke dat dan ook mogen zijn), maar voor mensen die een zwaar beroep uitoefenen en tegelijkertijd een beperkte scholing ontvingen en een laag inkomen verdienen. Bovendien werken zij slecht uit voor mensen die naast hun AOW weinig of geen andere inkomsten hebben. Beide groepen behoren tot de zwakkeren in de samenleving. Over hun positie zou met de vakbeweging onderhandeld kunnen worden. Dat is niet gebeurd.

De politiek heeft haar verantwoordelijkheid genomen, zou men kunnen stellen. Dat is juist, maar het is op een arrogante manier gebeurd en tamelijk kortzichtig. De medewerking van de vakbeweging is van groot belang, juist in tijden van recessie. Loonmatiging vereist een generaal akkoord en het is de vraag of de vakbeweging het zich nog kan veroorloven daaraan mee te werken. De SER is verzwakt, niet alleen door de arrogantie van de werkgevers, mar ook door het falen van de kroonleden. De toekomst van de verzorgingsstaat vereist verdere hervormingen. Zonder medewerking van de vakbeweging komen die niet tot stand, dan wel stuiten zij op maatschappelijk verzet.

Inderdaad, de positie van de vakbeweging verandert. De maatschappij eveneens. De sociale strijd betreft al lang niet meer louter lonen en arbeidsvoorwaarden. De huidige strijd cirkelt om vraagstukken als ongelijkheid, sociale onzekerheid, toegang tot sociale voorzieningen en kwaliteit van onderwijs en scholing. Dat laatste is van belang om de aansluiting te bevorderen tussen vraag en aanbod op een arbeidsmarkt die voortdurend verandert. De maatschappelijke ongelijkheid en de sociale onzekerheid nemen toe. Onderwijs en sociale voorzieningen staan onder druk. Een ding is zeker: er komt sociale onrust. Wie denkt die zonder de vakbeweging het hoofd te kunnen bieden maakt een politieke fout.

Jan Pronk
29 oktober 2009