De natuur, dat zijn wij

In: Vice Versa, Jaargang 53, nummer 7, Winter 2019/20, pp 18-21

Originele artikel, 679kb

De klimaatcrisis van vandaag, de teloorgang van bossen en het verlies aan biodiversiteit zijn niet alleen het gevolg van de manier waarop de hedendaagse mens omgaat met de aarde. Onze voorouders waren net zo onverantwoordelijk als wij.

Annie Proulx beschreef in Schorshuiden (Barkskins, 2016) de geschiedenis van enkele generaties Europese kolonisten die de oceaan waren overgestoken op zoek naar Lebensraum. Zij vestigden zich in Canada en Amerika, kapten de bossen en namen het land in bezit. Zij zagen het als nieuw land dat niemand toebehoorde, maar voor de inheemse bevolking was het hun levensader geweest, de bron van hun bestaan, waarmee zij respectvol waren omgegaan.

Van de bossen bleef niets over. In het boek wordt verteld hoe een van de Indiaanse volken – de Mi’kmaws - het leven onmogelijk werd gemaakt. Zij werden verdreven, eerst met juridische instrumenten die het recht en de wet vertegenwoordigden die de kolonisten hadden geïmporteerd, daarna met economische dwang. De visvangst en het pelsjagen leverden niets meer op. De Mi’kmaws werden tegen een hongerloon in dienst genomen als bomenkappers en houtzagers. Verzet werd gesmoord met het geweer.

De kolonisten beschikten over kapitaal en technologie. Die gaven de doorslag. De Mi’kmaws zagen de bijl wijken voor de trekzaag, daarna achtereenvolgens door de dubbele trekzaag, de cirkelzaag en lange stalen lintzagen. Ze zagen de stevige ossen wijken voor snelle paarden. De paarden werden vervangen door stinkende stoomlieren en stoomlocomotieven. Toen ook de verder van het water afgelegen bossen werden opengelegd kwam een einde aan de vlottertochten die door de Mi’kmaws waren bediend om de boomstammen over de rivier te vervoeren. Er kwamen vrachtwagens voor in de plaats. Houthakkers gingen draaiende, dreunde, kokendhete en bonkende machines bedienen. Proulx beschrijft hoe arbeiders verongelukten in een beroep waarin je voorzichtig moest zijn en geluk moest hebben om het langer dan zeven jaar vol te houden.

“Niet alles wat gebroken is kan gelijmd worden”

Het ging steeds verder. Eerst werden de grootste, dikste en hoogste bomen gespaard; later niet meer. “Ik heb ze zien vallen. Te groot om te vallen bestaat gewoon niet. Overal waar de mens komt, gaan ze om”, zegt een kolonist tegen zijn zoon Charley, terug van een lange reis. De zoon is thuis gekomen in New England en ontwaart een wereld van ontboste bergen, ontsierd door spoorlijnen en erosie. Overal liggen zwartgeblakerde boomstammen, kapafval en miljoenen stronken. “Ik begrijp niet hoe er in de wateren daar nog vis kan leven, tenzij ze slib kunnen ademen.” De vader vraagt de zoon of hij in de landen die hij bezocht iets goeds of moois gezien heeft gezien. “Jawel, in Brazilië. Dat heeft de hoogste verscheidenheid aan bossen op aarde. Het regenwoud is zo groot en vruchtbaar dat het iedereen die het probeert te veroveren de baas is. In tropisch bos is de grond arm: de vruchtbaarheid zit hem in de levende bomen. Vlak boven de grond groeien struiken, varens, jonge boompjes, die alle afhankelijk zijn van de lichtstralen die de bosgrond bereiken. Dat zijn geen op zich zelf staande planten, maar gastplanten, horig aan de grote bomen.”

De vader reageert cynisch: het zal daar wel net zo gaan als in New England. De zoon, een gedreven bosbouwer, gaat terug naar het oerwoud, maar hij ontdekt, zo schrijft hij kort voor zijn dood: “Niets in de natuur, geen bos, geen rivier, geen insect heeft enige intrinsieke waarde voor de mens. Alles is waardeloos, volstrekt misbaar, tenzij we er enig nut voor onszelf in ontdekken. Mensen gedragen zich als opperheren. Zij beslissen wat bloeien en wat sterven zal. Ik geloof dat de mensheid zich ontwikkelt tot een verschrikkelijke nieuwe soort en het spijt me dat ik er een van ben.”

Zijn tegenhanger, Sapatista, een vrouw uit een van de laatste generaties Mi’kmaws is niet minder ontgoocheld. Ze heeft kunnen studeren en ontwikkelde zich tot wetenschappelijk onderzoeker. Op latere leeftijd heeft ze zich teruggetrokken in haar oude leefgebied om de oude geneeskrachtige kruiden te zoeken waarvoor de Mi’kmaws bekend stonden. Maar zure regen, klimaatverslechtering, pesticiden, uitlaatgassen en rook hebben de bossen zo aangetast dat de kruiden nauwelijks te vinden zijn. Een collega, met wie ze een reis maakt naar de afkalvende gletsjers op Groenland, voorspelt een ramp. “Maar de bossen, de bomen, die kunnen het tij nog keren” wil ze tegenwerpen, maar haar stem bevriest in haar keel. “Kunnen we het niet opnieuw proberen?” oppert ze. “Niet alles wat gebroken is kan gelijmd worden“, is het antwoord.

Aan het eind van het boek blikt Sapatista terug. “Ze was nu hier, ze had het niet opgegeven, maar wat als het allemaal voor niets is geweest? Was het al te laat toen de eerste mensachtige verscheen en naar de wereld staarde? Nee! Wat zij en zoveel anderen deden moest werken. Zoveel mensen die de schade probeerden te herstellen, zoveel onbaatzuchtige mensen die zich inzetten en hun best deden. En de bossen zelf, die zich probeerden te herstellen.” Ze is doodmoe en wanhopig. “O God, kreunde ze. O God, doe die maan uit.” Ze valt in slaap. “In het oostelijke kwadrant van de hemel was de maan klein. De zee rees op naar het licht. En bleef rijzen”.

“We zullen zien wie gelijk had”

Het kapitaal dat de mens onteert en de natuur verwoest komt in de strijd als overwinnaar naar voren. Daar is het systeem op gebouwd: de belangen van het kapitaal wegen zwaarder dan die van mens en natuur. Dat is de kern van het kapitalisme. Of kunnen onbaatzuchtige mensen die hun best doen de kansen doen keren? Daarover vertelt Richard Powers in zijn roman over mensen en bomen, Tot in de hemel (‘The Overstory’, 2018). Het is een verhaal over negen mensen, met elk een eigen geschiedenis waarin bomen centraal staan.

Douglas is een Amerikaanse militair die boven Vietnam uit de lucht werd geschoten en wiens val werd gebroken door een gigantische banyan boom. Uit dank daarvoor wijdt hij zijn leven aan het planten van jonge bomen op braakliggende plekken in het bos. Het wordt hem toegestaan, maar hij ontdekt dat iedere zaadkiem die hij in de grond stopt de kapconcessie van de houtindustrie verruimt. Nicholas heeft de zorg voor een eeuwenoude kastanjeboom, de enige in de wijde omtrek die niet door de pest is geveld. Olivia heeft een bijna dood ervaring, nadat zij door eigen onachtzaamheid was geëlektrocuteerd. In reactie daarop ontwikkelt zij een fascinatie voor alles wat met levende natuur te maken heeft. Neelay is als kind uit een eik gevallen en zit verlamd in een rolstoel. Hij heeft ooit een visioen gehad van een paradijs vol exotische bomen. Dat vormt de inspiratie voor de ontwikkeling van een computergame waaraan velen verslingerd raken, een parallelle wereld om naar toe te vluchten, mooier dan de echte. Adam is een jonge onderzoeker die menselijke drijfveren bestudeert. Hij wordt geboeid door de inzet van mensen die alles op het spel willen zetten om de natuur te redden. Hij ontmoet Nicholas en Olivia die zich hebben aangesloten bij een groep activisten die willen voorkomen dat bomen worden gekapt in het enige Amerikaanse oerbos dat nog rest. Zij kamperen zelfs een klein jaar in een boomhut negentig meter boven de grond, onbereikbaar voor de bomenkappers. De kap wordt uitgesteld, maar uiteindelijk verliezen zij de strijd tegen het bedrijf dat met militair machtsvertoon het bos inrukt, gewapend met geweren en met grote kap- en zaagmachines.

En dan is er Patricia, een bioloog die door haar vader vertrouwd is gemaakt met het idee van bomen als levende organismen met een ziel. Zij ontdekt dat bomen met elkaar communiceren via hun wortels onder de grond, dat zij elkaar voeden en beschermen en samen een gemeenschap vormen. Het bewijs daarvoor wordt door collega wetenschappers weggelachen, maar zij wordt gerehabiliteerd door een nieuwe generatie jonge onderzoekers. Ze schrijft een standaardwerk over de gemeenschap van bomen dat gelezen wordt door Douglas en zijn vrienden. Zij gebruiken de argumenten in de rechtszaal, maar ze verliezen de juridische strijd. Ze radicaliseren en willen een voorbeeld stellen. Maar het loopt uit de hand en Olivia komt ongelukkigerwijs om bij een brand die zij met haar vrienden stichten in een houtfabriek. Ze worden opgejaagd als terroristen. Elk van hen gaat een eigen weg, maar de FBI laat niet los. Douglas wordt opgespoord, slaat door, noemt de naam van Nicholas, die Adam aanwijst als aanstichter en als schuldig aan de dood van zijn geliefde. Adam wordt veroordeeld tot twee maal zeventig jaar gevangenschap. Hij zal zijn gezin nooit weerzien, maar legt zich erbij neer. Zijn laatste woord in de rechtszaal is: “We zullen zien wie gelijk had”, maar hij weet dat hij dat zelf niet zal meemaken: de strijd is verloren. Wat rest is de zekerheid dat uit de gevallen ontwortelde bomen en platgebrande velden ooit nieuw leven zal ontspruiten, terwijl de mens, eenmaal dood en begraven, niet opnieuw tot leven komt.

Het is een droevige boodschap: Wie zich inzet ten gunste van de natuur en de bomen die essentieel zijn voor het voortbestaan van de mens verliest de strijd tegen het kapitaal, de technologie, de juristen en de politici die de macht hebben en de regels bepalen. Charley, Sapatista, Patricia en Adam beseffen dat zelfs de bomen die tot in de hemel reiken niet onaantastbaar zijn. Kapitaal en technologie in handen van mensen met drijfveren die gevoed worden door baatzucht zullen het gevecht om de bomen winnen van onbaatzuchtige mensen die weinig anders hebben dan ijver, inzet en moed. Ieder van hen verliest de strijd. Allen verwoorden op hun eigen wijze het besef de gemeenschap van mensen aan haar succes ten onder zal gaan.

Het gebed van Patricia: “O God, doe die maan uit” is een wanhoopskreet. Als zelfs de maan geen licht meer geeft, blijft er voor de mens niets over. Gelukkig wordt het gebed niet verhoord: ook al rijst de zee, de maan blijft schijnen. Er is dus hoop.

Hoop is maakbaar

Maar wat stelt die hoop voor? Een bekende dichtregel van Emily Dickinson luidt: “Hoop is het ding met veren”. De regel wordt vaak geciteerd door sprekers die met feiten aantonen dat aan pessimisme eigenlijk niet valt te ontkomen. Maar vervolgens wordt daar een draai aan gegeven: er is toch altijd nog de hoop? Maar de hoop die zo wordt gepresenteerd is ijl en vederlicht. IJle hoop wordt ijdele hoop, wanneer men zich er toe beperkt stil af te wachten of de zaken zich toch nog, tegen beter weten, ten goede zullen keren. Wie daarentegen echt hoopt zit niet stil, maar steekt de handen uit de mouwen. Hoop is maakbaar.

Niet stil zitten betekent: verantwoordelijkheid nemen voor de toekomst, ook al zijn we niet schuldig aan de daden van onze voorouders en kunnen we niet aansprakelijk worden gesteld voor wat in het verleden is misgegaan. Wie verzuimt die verantwoordelijkheid te nemen wordt alsnog medeschuldig dat, zoals Sapatista vreesde, de zee blijft rijzen en het licht uitgaat.

Maakbaarheid betekent: rechten doen gelden en politieke keuzes maken. In 1992 aanvaardden alle landen de Verklaring van Rio de Janeiro inzake Milieu en Ontwikkeling. De beginselen die zij onderschreven klinken als klaroenstoten: “Mensen staan centraal in de zorg voor duurzame ontwikkeling. Zij hebben recht op een gezond en productief leven in harmonie met de natuur. Dat recht moet zodanig worden gerealiseerd dat op een rechtvaardige wijze wordt voorzien in de behoeften op het gebied van ontwikkeling en milieu van zowel huidige als toekomstige generaties.”

Tien jaar later ging het Earth Charter nog een stap verder. De preambule begint met de vaststelling “Wij vormen, in al onze diversiteit, één menselijke familie en één aardse gemeenschap met een gemeenschappelijk lot”. Om dat lot ten goede te keren zal de mens eerst moeten “erkennen dat alle wezens van elkaar afhankelijk zijn en dat iedere levensvorm waarde heeft, ongeacht diens nut voor de mens. Draag dus zorg voor alle levensvormen, met begrip, compassie en liefde.”

Het is geen ijle droom of vrome preek, maar een verdragstekst, tot stand gekomen na politieke onderhandelingen. Zo’n tekst verplicht tot radicale politieke keuzes, zoals bijvoorbeeld in Nederland bepleit wordt door de Dierenpartij, de enige partij die haar politieke visie baseert op de verantwoordelijkheid van de mens voor komende generaties en voor herstel van het ecologisch evenwicht in deze wereld.

Evenwicht? Wat houdt dat in? In de verhalen verteld door Annie Proulx en Richard Powers is de natuur ondergeschikt aan het kapitaal, door mensen gebruikt voor technologische innovaties en economisch gewin. Dat leidde tot catastrofes. Het moet anders, niet door kapitaal en natuur gelijkwaardige belangen toe te kennen, want dat leidt tot uitstel en slappe compromissen. Zie het stikstofdebat in ons eigen land. Het moet andersom: de intrinsieke waarde van de natuur prevaleert.

Staat het belang van de natuur ook boven dat van de mens? Over de teksten van Rio en het Earth Charter is lang gewikt en gewogen. Het primaat van ecosystemen kwam te staan tegenover de antropocentrische benadering, die tot dan toe het ontwikkelingsbeleid had bepaald. Uiteindelijk werd men het eens over de hierboven geciteerde teksten, geen waterig compromis, maar een eigenstandige leidraad voor toekomstig beleid.

Enkele jaren later werd de volgende VN milieuconferentie bezocht door Prinses Irene. In Nederland had men om haar gelachen omdat zij met bomen zou spreken, net zoals de experts in het boek van Richard Powers lachten om de ideeën van hun collega Patricia. Irene kwam met een manifest: People Are Nature, de Natuur zijn Wij. Zij vroeg mij haar te introduceren en ter voorbereiding daarvan voerde een paar gesprekken met haar. Ze wist me te overtuigen: het is geen tegenstelling maar een symbiose. Want de natuur, dat zijn wij zelf.

Het is dit besef dat hoop kan bieden aan alle mensen aan wie Sapatista dacht, toen zij aan de wanhoop ten prooi dreigde te vallen: onbaatzuchtige mensen die niet opgeven, maar hun best blijven doen, als ontwikkelingswerker, milieuactivist of ijveraar voor mensenrechten. Zij beseffen dat zij de wereld niet kunnen redden, maar dat zij, als zij zich blijven inzetten, de catastrofe kunnen uitstellen, iedere dag opnieuw wat verder uitstellen. Dat heeft zin.