Er uit geschopt of uitgetreden?

In: John Leerdam en Noraly Beijer, Suriname en ik. Amsterdam: Meulenhoff, 2010

pdf artikel

“De onafhankelijkheid is Suriname opgedrongen en het land is te vroeg onafhankelijk geworden. Dat is allemaal de schuld van het kabinet Den Uyl.”

Ik maakte deel uit van dat kabinet en hoor en lees dit verwijt nog steeds. Suriname zou door ons uit het Koninkrijk der Nederlanden zijn geschopt. Enkele jaren geleden heb ik, in een lezing, het tegenovergestelde betoogd: Suriname is uitgetreden, geheel uit vrije wil. In mijn analyse van het politieke proces van destijds baseerde ik mij mede op de beschrijving van dat proces door Gert Oostindie en Inge Klinkers in hun studie Knellende Koninkrijksbanden. Het was een poging tot objectivering, om verantwoording af te leggen.

Hoe beleefde ik het zelf? Ik was in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw student en vervolgens onderzoeker en docent aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Ik specialiseerde mij op de economie van ontwikkelingslanden en op internationale relaties. Het was de tijd van de dekolonisatie en van het ontstaan van nieuwe verhoudingen tussen Noord en Zuid in de wereld. Ik zag hoe landen die behoorden tot de zogeheten Derde Wereld zich verzetten tegen de politieke, economische en culturele overmacht van Oost en West en een beweging van niet gebonden landen startten. Het initiatief was vaak afkomstig van voorhoedes, nieuwe elites die de koloniale mogendheden van binnenuit kenden, omdat zij er gestudeerd hadden. Het leidde snel tot brede bewegingen gericht op het verkrijgen van onafhankelijkheid. Die afzonderlijke bewegingen werden onderdeel van een wereldwijd proces. De strijd voor onafhankelijkheid werd soms met louter politieke middelen gevoerd. Elders was het verzet van het begin af aan gewelddadig, of escaleerde aanvankelijk vreedzaam verzet in geweld. Dat was deels het gevolg van onderlinge strijd om de macht tussen onafhankelijkheids- en bevrijdingsbewegingen, deels van de wijze waarop koloniale mogendheden reageerden op de roep om onafhankelijkheid.

Nederland had in Indonesië gereageerd door troepen te zenden. De Partij van de Arbeid was daarvoor medeverantwoordelijk geweest. Mijn politieke voorkeuren lagen bij die partij, maar ik voelde mij het meeste thuis bij die vleugel binnen de PvdA, die zich had verzet tegen dat Nederlandse optreden en tegen een verdeel en heers politiek en het vasthouden aan Nieuw Guinea.

Mijn ideologisch politieke thuis werd dus gevormd door de sociaal-democratie en Derde Wereldbeweging. Ik werd bovendien sterk aangetrokken door ideeën over de internationale rechtsorde, belichaamd door het systeem van de Verenigde Naties: vrede, mensenrechten, dekolonisatie, economische verzelfstandiging van nieuwe natiestaten, internationale ontwikkelingssamenwerking. Dat systeem stond voor nieuwe internationaal erkende normen en waarden en voor rechten en vrijheden van jonge naties en van minderheden binnen alle landen.

Zij die destijds zo dachten probeerden dus een richtsnoer voor politieke keuzes te ontlenen aan nieuw internationaal recht en aan de wensen van degenen die tot dan toe door rijkere, machtiger en westerse landen waren overheerst. Wanneer deze zich van die overheersing wilden bevrijden, was het onze plicht daar positief op te reageren. In die gedachtegang ging het er niet om koloniën en minderheidsgroepen van buitenaf te bevrijden, maar deze niets in de weg te leggen, zodra zij zich aan buitenlandse overheersing wensten te ontworstelen.

Gold dat ook voor Suriname? Ik had in de jaren zestig in Nederland contact met studenten en intellectuelen uit Suriname. Velen van hen bepleitten onafhankelijkheid. In mijn optiek bepleitten zij hetzelfde als voorhoededenkers uit andere ontwikkelingslanden die kozen voor onafhankelijkheid. Zij vertegenwoordigden niet een politieke hoofdstroom Suriname zelf, maar het was in mijn ogen geen gril, en het paste in een internationale trend. Bovendien wist ik dat al tijdens de onderhandelingen over het Koninkrijksstatuut een minderheid van de Surinaamse onderhandelaars had geijverd voor onafhankelijkheid. Naar mijn verwachting was het slechts een kwestie van tijd voordat die minderheid zich zou ontwikkelen tot een meerderheid.

Kort nadat ik lid geworden was van de Tweede Kamer introduceerde Theo van Lier, destijds woordvoerder namens de PvdA over Suriname, mij bij Henk Arron, toen deze een bezoek bracht aan Nederland. Arron verzekerde ons dat, wanneer hij de verkiezingen in Suriname zou winnen, een door hem te leiden regering zich direct na haar aantreden zou uitspreken voor een spoedige en volledige onafhankelijkheid van Suriname. Wij zeiden hem dat te zullen ondersteunen. In Suriname won Arron en in Nederland den Uyl. Arron deed wat hij had aangekondigd en wij hielden ons aan ons woord.

Van opdringen was geen sprake. Het initiatief kwam vanuit Suriname zelf. Maar wij stonden er positief tegenover, om redenen die ik hierboven noemde. Bovendien wilden we een herhaling van de gebeurtenissen in 1968, toen Nederland krachtens het Statuut op Curaçao militair moest interveniëren in gewelddadige onlusten. Die interventie was legaal. Echter, in de nieuwe internationale verhoudingen politiek was iets dergelijks niet voor herhaling vatbaar. Het was de laatste fase van de dekolonisatie. Weliswaar was de verhouding tussen Nederland en de Rijksdelen Suriname en de Antillen totaal anders dan die tussen Portugal en haar koloniën, maar binnen de Verenigde Naties moesten we ons telkens verantwoorden. We in te boeten aan geloofwaardigheid.

Wilden we van Suriname af/ Geenszins. Suriname was geen last. De kosten waren relatief gering. De immigratie leverde geen onoverkomelijke problemen op: de aantallen waren hanteerbaar en de integratie verliep soepel. Binnen het kabinet Den Uyl is deze nooit als een probleem ervaren. Slechts een van de kabinetsleden (Gruiters) had zich daarover, voor zijn aantreden, wel eens publiekelijk in deze zin uitgelaten. Wel bestond zorg over het aantal Surinaamse Nederlanders dat na onafhankelijkheid zou opteren voor de Nederlandse nationaliteit. Toch werd gekozen voor een soepele houding, om mogelijke spanningen binnen Suriname tussen voor- en tegenstanders van de onafhankelijkheid te verminderen.

We voorzagen spanningen, omdat de meerderheid die in Suriname koos voor onafhankelijkheid gering was. De VHP onder leiding van Lachmon verzette zich. We vreesden etnische tegenstellingen, maar koesterden op basis van intensieve contacten met zowel Arron als Lachmon het vertrouwen, dat de politieke leiders in Suriname een mogelijk conflict niet uit de hand wilden laten lopen. We waren er op uit om hen daarbij te helpen en dat maakte ons op meerdere terreinen soepel tegenover wensen vanuit Suriname: een overgangsperiode bij de nationaliteitskeuze, kwijtschelding van schulden, ruime financiële hulp, en dergelijke.

De regering van Suriname werd in het parlement door een slechts kleine meerderheid gesteund. Maar die was het resultaat van democratische verkiezingen en de wens van de wettige Surinaamse regering om Suriname onafhankelijk te maken van Nederland was in overeenstemming met procedures die vastlagen in het eerder overeengekomen Koninkrijksstatuut. Als Suriname niet had gekozen voor onafhankelijkheid dan zou Nederland zich daarbij hebben neergelegd.

Kan ik dat onderbouwen? De onderhandelingen werden tussen drie landen tegelijkertijd gevoerd: Nederland, Suriname en de Antillen. De Antilliaanse premier, Everts, was in alle tripartiete besprekingen aanwezig. Hij maakte overduidelijk dat de Antillen geen enkele wijziging in de bestaande staatkundige verhoudingen wensten. De zorgen in Nederland over de situatie op de Antillen waren groter dan die over Suriname. Maar Nederland accepteerde de positie die de regering van de Antillen toen innam volledig.

Werd Suriname te vroeg onafhankelijk? In de jaren zestig was ik van mening dat Suriname onvoldoende werd voorbereid op een eventuele onafhankelijkheid. Suriname bleef, mede door het Statuut, te veel gericht op Nederland: de Nederlandse taal en cultuur, het Nederlandse onderwijs en de Nederlandse sociale voorzieningen. Bovendien was de betalingsbalans structureel onevenwichtig: tegenover stelselmatige kapitaalexport tengevolge van winstovermakingen door buitenlandse ondernemingen stonden onvoldoende nieuwe investeringen en lage exportopbrengsten. Een en ander werd alleen gecompenseerd door de Nederlandse ontwikkelingshulp. Dat bood weinig perspectief op economische verzelfstandiging. Echter, toen ik in de jaren voorafgaande aan de onafhankelijkheid Suriname beter leerde kennen, constateerde ik dat de voorbereiding krachtens het Statuut beter was dan ik had verondersteld. Suriname kende een goed functionerende parlementaire democratie, met regelmatige en vreedzame politieke machtswisselingen. De mensenrechten werden gegarandeerd. Er was een onafhankelijke rechtspraak, een fatsoenlijke politie, een vrije pers, een vrije vakbeweging, goed onderwijs, rechtspraak en behoorlijke publieke voorzieningen. Kortom, Suriname was er klaar voor. Wij waren ons ervan bewust dat de problemen van Suriname - fikse armoede, onvoldoende fysieke infrastructuur, verder staatsopbouw - voortgaande hulp van buitenaf rechtvaardigden. Echter, die hulp zou op langere termijn meer effect hebben, indien verstrekt aan een land dat over haar toekomst zelfstandig en democratisch kon beslissen, zonder inmenging van buitenaf.

Na de onafhankelijkheid van een land volgt een overgangsperiode waarin zich een terugslag kan voordoen, en instabiliteit, economisch, politiek en sociaal. Suriname is er niet aan ontkomen. De onafhankelijkheid bracht risico’s met zich mee. Die vloeiden deels voort uit de genomen beslissingen: de omvangrijke hulp dreigde eigen initiatief te verlammen, de uittocht van een deel van de bevolking zou een brain drain kunnen veroorzaken, een eigen leger zou zich tegen een democratisch regime kunnen keren. Het waren eigen keuzes, maar dat Suriname ze kon maken, vloeide voort uit de ruimte die Nederland verschafte. Maar Nederland had dit nooit kunnen voorkomen. De onafhankelijkheid moge geen historische onvermijdelijkheid zijn geweest - althans toen nog niet (zie de Antillen, die nu onafhankelijk worden, maar waarvan de onafhankelijkheid niet beter is voorbereid dan die van Suriname destijds) - maar het Nederlandse ‘ja’ tegen het Surinaamse voornemen om de onafhankelijkheid uit te roepen, was onafwendbaar.

Een halve eeuw na het ontstaan van vele nieuwe soevereine staten, die voorheen het slachtoffer waren geweest van kolonialisme en imperialisme, doemen nieuwe vraagstukken op. De wereld is economisch en politiek minder stabiel geworden, mede onder de invloed van transnationale krachten. Dat vraagt om meer samenwerking tussen landen, waarbij deze een deel van hun autonomie zouden kunnen opgeven ten behoeve van een groter geheel. Ook dat zullen zij zelf moeten beslissen. Voor veel andere landen is de staatkundige onafhankelijkheid het startsein geworden voor interne sociale, religieuze, etnische en tribale conflicten. Deels komt dat omdat natievorming meer tijd vergt dan staatsvorming, deels omdat nationale grenzen, die bepalen wie tot de natiestaat behoort, van buitenaf door koloniale heersers zijn getrokken, en niet door de naties zelf. Dat geldt ook voor Suriname. Overigens, Suriname heeft het in de jaren na onafhankelijkheid beter gedaan dan een aantal andere nieuwe staten met een geringe bevolkingsomvang en dus een beperkte capaciteit om een volwaardige staat op te bouwen.

De geschiedenis kan niet ongedaan worden gemaakt. De nieuwe natiestaten zijn autonoom. Maar die beide constateringen ontslaan de kolonisatoren van destijds niet van iedere verantwoordelijkheid voor de ontwikkelingen van vandaag. Die verantwoordelijkheid kan vertaald worden in beleid om ook nu nog optredende gevolgen van het koloniale tijdperk op te vangen. Ook al is enige afstand en terughoudendheid ten opzichte van eigen voormalige koloniën gewenst, dan nog kan die verantwoordelijkheid vertaald worden in een actieve naleving van de beginselen, rechten en waarden die besloten liggen in de nieuwe internationale rechtsorde waarbinnen de dekolonisatie gestalte kreeg.

Jan Pronk

Bronnen

Gert van Oostindie en Inge Klinkers, Knellende Koninkrijksbanden. Het Nederlandse dekolonisatiebeleid in de Caraïben, 1940 – 2000. Amsterdam: Amsterdam University Press (2000)

Jan Pronk, “De autonomie van Suriname”, in: Jan Pronk, Willens en Wetens. Gedachten over globalisering en politiek. (Multatuli lezing, Breda, 2002). Amsterdam: Prometheus/Bert Bakker (2005).