Het pantser afleggen

Openingsartikel "Het pantser afleggen. Ideeën voor een open politiek" (2008)

In een film van Cyrus Frisch doorkruisen twee reizigers, gespeeld door Roeland Fernhout en Ellen ten Damme, in een auto een wijde vlakte in Amerika. 1) Zij zijn op weg naar een onbekende bestemming. Dat blijkt Afrika te zijn. Onderweg zien zij steeds meer verontrustende dingen: een militair transport; een man die wordt afgeranseld; een vrouw die wordt verkracht; dode lichamen langs de kant van de weg; vluchtelingen, broodmager en naakt. Aan het begin van de reis leek er geen vuiltje aan de lucht. Maar langzamerhand slaat de beklemming toe. Zij weten niet wat er precies aan de hand is, maar kunnen er uiteindelijk niet omheen dat de wereld buiten hun auto zwanger is van onheil.
Maar wat hebben zij met dat onheil te maken? In de film wordt nauwelijks gesproken. Een paar zinnen slechts: “Er spoken allemaal beelden door mijn kop, die ik er niet uitkrijg”, zegt een van de reizigers. “Als ik naar mijzelf kijk, in de spiegel, dan zie ik een man die toekijkt hoe anderen creperen. Ik heb het lef te kijken, maar niet om iets te doen. Ik schuif niet eens het autoraam omhoog om te schreeuwen.”
In de film gaan de passagiers welgemoed op reis en genieten van hun vrijheid. Zij hebben alleen oog voor elkaar Het lot van anderen gaat hen niet aan. Maar geleidelijk aan dringt de werkelijkheid buiten de auto zich op. Er wordt rond gekeken, eerst terloops, later meer bewust. Sommige dingen worden toevallig gezien, andere dringen zich op. Sommige beelden zijn ver weg, andere dichterbij de auto, die blijft rijden. Enkele beelden zijn nauwelijks voor misverstand vatbaar, naar andere wordt gekeken door een spiegel, die de beelden vervormt. Aanvankelijk wordt afstandelijk gekeken, maar op een gegeven moment slaan de beelden toe en wordt een van beide reizigers bevangen door een hallucinerende koorts.
Blackwater Fever is de titel van de film, een koorts gekenmerkt door een gevoel van beklemming. Toen ik de film zag begreep ik dat die niet zomaar ging over iemand die toekijkt. Ik wist: die film gaat niet over iemand anders, maar over mijzelf. Ik werd de film ingezogen en tot medepassagier gemaakt.
Je kunt op twee manieren naar onheil kijken. Je kunt kijken vanuit een comfortabele positie, als passagier in een auto, zelf bepalend of je er snel langs scheurt, of het stapvoets passeert, kijkend van een afstand, zonder iets in te leveren van je eigen comfort.
Maar dan merk je dat het je toch raakt, dat je comfort toch wordt aangetast, dat je de beelden niet kwijtraakt. De beklemming stijgt wanneer je merkt dat het onheil vlakbij is, ook al lijkt het ver weg. Je ervaart een afstand, omdat je het raam niet openschuift, maar het is toch dichtbij.
Dan kan de koorts toeslaan. Dat kan vele vormen aannemen: beklemming, ontreddering, het gevoel er niet van de beelden te kunnen loskomen, drang om nog meer te zien en meer te willen weten, schaamte, schuldgevoel. Het kan je er toe brengen anders te gaan kijken. Je kunt de spiegel waar je doorheen kijkt, en die de werkelijkheid vertekent, opzij leggen of stukslaan. Je kunt de auto stilzetten en uitstappen. Je kunt rondlopen en ruiken, aanraken, contact leggen, praten, protesteren, schreeuwen, je handen uit de mouwen steken, iets doen. Het is misschien niet veel, maar, zo lijkt Cyrus Frisch ons met deze film te willen zeggen, het kan je helpen de koorts kwijt te raken.
In de film gaat de reis van Amerika naar Afrika, vanuit het Noorden, en dan nog wel vanuit het comfortabele Westen daarvan, naar het Zuiden. We zijn gewend met Westerse ogen vanuit het Noorden te kijken naar het Zuiden. In de film is daar eerst niet veel meer te zien dan woestijn, zand, naaktheid en wat dood hout, dat een beetje beschutting biedt. Dat is het einde van de reis, het ultieme onheil. Maar Frisch laat ons ook zien dat dit einde niet vereenzelvigd hoeft te worden met de dood. Een baby tovert een lach op het gezicht van de reiziger die is uitgestapt.
Het slot van de film Blackwater Fever zou geïnterpreteerd kunnen worden als een smartlap. Maar ik duidde het slot als zingevend: 'besef, er is altijd ergens de mogelijkheid van nieuw leven. Het is de moeite waard is om uit te stappen, je stem te verheffen en te doen wat je hand vindt om te doen'.
Onheil?
Is er zoveel onheil om ons heen? De hoofdpersoon in Ian McEwan's Saturday, de succesvolle arts Perowne, overpeinst de verworvenheden van de vooruitgang: de uitroeiing van de pokken, de toeneming van het aantal democratieën, de overvloed in de supermarkten, de toegankelijkheid van informatie, de nieuwe technologieën die hem als chirurg ten dienste staan, de hogere gemiddelde levensverwachting van de mens, de wonderen van de communicatietechnologie, en wat niet al. 2) Mensen die beweren dat vooruitgang een verouderd idee is en de nadruk leggen op de rampspoed in de wereld irriteren hem. En al rijdend in zijn auto aan het begin van een zorgeloze vrije dag concludeert hij: voor de meeste mensen is het leven op alle niveaus beter geworden: materieel, medisch, intellectueel en sensueel. Zijn dag zal anders eindigen dan deze begon, maar heeft hij geen gelijk? Gaat het niet juist veel beter in de wereld? Doen we er niet beter aan te genieten van ons comfort en van onze vrijheid in plaats van de beelden te bekijken van het onheil dat er nog wel is, maar dat steeds verder afneemt?
Was dat laatste maar waar. Ik geloof in de vooruitgang, het feit van de vooruitgang, de mogelijkheid van verdere vooruitgang, de wenselijkheid ook, maar niet de onvermijdelijkheid daarvan. Ik ben in de loop van de tijd pessimistischer geworden. Vooruitgang heeft zich voorgedaan, ontegenzeggelijk, en zij ging de laatste eeuw sneller dan daarvoor. Zij doet zich nog steeds voor, jaar in, jaar uit. Daarmee bedoel ik economische en technologische vooruitgang: productie groei, hogere welvaart en ruimere mogelijkheden van de techniek op steeds meer gebieden. Dat is de vooruitgang die Perowne voor de geest stond en die hem in de ochtend van die bewuste Zaterdag tot zoveel tevredenheid en zelfgenoegzaamheid stemde. Ik voorzie dat deze vooruitgang zal voortschrijden en dat het tempo wellicht nog zal versnellen. Optimisme wat dat betreft is legitiem.
Maar er is reden tot pessimisme. Mijn pessimisme vloeit niet voort uit de gedachte dat de technologische vooruitgang risico's met zich mee brengt. Risico's voor het natuurlijke milieu, bijvoorbeeld, en voor het klimaat. Risico's dat de technologie wordt toegepast in massavernietigingswapens. Die risico's bestaan en zij zijn groot. Maar er goed functionerend wereldwijd systeem van politieke besluitvorming zou daar grenzen aan kunnen stellen. Met andere woorden: als de economische en technologische vooruitgang gepaard gaat met vooruitgang op sociaal en politiek terrein kunnen verworvenheden worden verduurzaamd en risico's worden beperkt.
Maar dat is nu juist het probleem. In deze bundel essays schets ik hoe juist in die sociaal-politieke vooruitgang juist de laatste dertig heeft gestagneerd. De internationale systemen van politieke besluitvorming en de internationale rechtsorde zijn verzwakt hebben geen gelijke tred gehouden met de economische en politieke veranderingen in de wereld. Daardoor zijn de risico's vergroot. Dat is een reden tot pessimisme.
Er is een tweede reden om pessimistisch te zijn. Te velen hebben van de vooruitgang die heeft plaatsgevonden niet geprofiteerd. Dat is begrijpelijk: niet alles kan altijd en voor iedereen tegelijk. Maar het is naar mijn overtuiging geen kwestie van zich geleidelijk verbredende en verdiepende welvaart, die aan steeds meer mensen ten goede komt. Dat is een tijdlang het geval geweest, bijvoorbeeld na de opkomst van de sociale welvaartsstaat, maar er is stagnatie opgetreden. Die is niet tijdelijk van aard. Iedereen van de vooruitgang, de welvaart en de globalisering laten profiteren is niet een kwestie van tijd. De vooruitgang is sedert enkele decennia zodanig vorm gegeven dat een groot deel van de wereldbevolking daarvan systematisch wordt buitengesloten.
In mijn beide vorige bundels essays De Kritische Grens (1994) en Willens en Wetens (2004) heb ik getracht het mechanisme te schetsen dat hieraan ten grondslag ligt. 3) 4) In de eerstgenoemde bundel ben ik vooral ingegaan op de structurele tweedeling tussen arm en rijk en op de factoren die deze tweedeling bestendigen. In de tweede bundel ging ik een stap verder door te stellen dat de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij wat ik omschrijf als een wereldwijde middenklasse. Die strekt zich uit tot alle landen en is door het proces van globalisering wereldwijd onderling sterker verknoopt dan met de onderklasse in eigen land. Haar economisch en politiek gedrag leidt er bijna onvermijdelijk toe dat degenen die tot de onderklasse gerekend worden steeds verder op afstand worden geplaatst.
Bijna onvermijdelijk. Het is geen natuurwet. Als het een wet is, dan is het een economische en politieke wet. De uitsluiting, die, zo schreef ik, 'willens en wetens' plaatsvindt, is het gevolg van economisch en politiek gedrag, waaraan degenen die behoren tot de middenklasse zich moeilijk kunnen onttrekken, op straffe van het mogelijk verspelen van de eigen kansen om te profiteren van de globalisering. De bomen groeien nu eenmaal niet tot in de hemel, het gaat altijd om de vraag wie toegang krijgt, heeft en houdt tot schaarse middelen: energie, water, grond, kapitaal, gezondheidszorg, onderwijs, publieke voorzieningen, rechten en vergunningen, enzovoort. Of mensen die op deze terreinen een voorsprong hebben bereid zijn solidariteit te tonen met minder bedeelden, dezen te laten meedelen en daartoe zonodig zelf een stap terug te doen, hangt af van twee zaken: de normen en waarden die binnen een samenleving gelden en de politieke orde en rechtsorde die de besluitvorming binnen de samenleving stuurt. Beide zaken, waarden en ordening, zijn van belang voor een nationale samenleving zowel als voor de internationale gemeenschap als geheel. Zij hebben met elkaar te maken: wil een economisch en politiek systeem leiden tot gedrag dat solidair en rechtvaardig is, dan dient het gebaseerd te zijn op een waarden consensus die daarmee in overeenstemming is. Maar dat geldt ook omgekeerd: een dergelijke consensus over in acht te nemen waarden beklijft alleen wanneer het economische en politieke systeem stevig is, free riders gedrag ontmoedigt en niet door interne machtsongelijkheid tot wankelen wordt gebracht.
Een rode draad
In dit boek ga ik op een en ander verder in. Het bevat essays en artikelen die ik de afgelopen jaren heb gepubliceerd, met name na 2006, toen ik terugkeerde uit Soedan, waar ik in enkele jaren verantwoordelijk was voor de vredesoperatie van de Verenigde Naties. De teksten zijn enigszins bewerkt en aangevuld. In al deze essays heb ik getracht economische, politieke en culturele processen binnen landen in verband te brengen met internationale ontwikkelingen.
De rode draad die deze essays met elkaar verbindt is de volgende.
Ten eerste: de situatie is erger dan vaak wordt voorgesteld. De armoede in de wereld neemt niet af, ondanks de stelselmatige stijging van de wereld welvaart gedurende de afgelopen vijftig jaar. De ongelijkheid in de wereld en binnen afzonderlijke landen is sterk toegenomen en wordt steeds groter. Zeer velen voelen zich achtergesteld. Dat maakt dat de conflictpotentie is toegenomen. De conflicten worden talrijker en het geweld dat daarmee gepaard gaat is wijd verbreid. Er wordt de laatste tijd wel beweerd dat armoede en oorlog afnemen, maar dat is een verhulling van de werkelijkheid. De werkelijke situatie van arme bevolkingsgroepen aan de basis van de samenleving wordt in macro studies niet gevangen. De uitzichtloosheid van grote groepen mensen wordt niet beschreven in inkomensstatistieken. Het aantal officieel verklaarde internationale oorlogen en massale burgeroorlogen moge zijn afgenomen, maar daar staat tegenover dat het aantal langjarige conflicten tussen tal van groepen met continue nieuwe slachtoffers zich steeds meer uitbreidt, soms niet eens opgemerkt – of in ieder geval niet tijdig – door instanties die daar iets aan zouden kunnen doen. Dat laatste is exemplarisch voor een andere verslechtering die is opgetreden: de capaciteit van de instellingen die gecreëerd zijn om armoede en ongelijkheid te bestrijden, conflicten te beheersen en geweld tegen te gaan is geërodeerd. Dat komt deels doordat de globalisering het voor overheden moeilijk maakt om een beleid uit te voeren dat gericht is op armoedebestrijding. Maar in een niet onaanzienlijk aantal landen kiezen de instellingen van de staat soms zelfs partij tegen degenen die bescherming verdienen. En ten slotte is de capaciteit van de internationale rechtsorde in het laatste twintig jaar flink verzwakt, waardoor geen tegenwicht kan worden geboden tegen krachten die de instabiliteit doen toenemen, de ongelijkheid vergroten en conflicten doen uitmonden in geweld. De internationale autoriteiten die zijn belast met het toezicht op banken en financiële instellingen en markten hebben verzaakt, waardoor alom in de wereld economische crises dreigen te ontstaan, die elkaar aansteken. De capaciteit van de Verenigde Naties is ernstig verzwakt. Dat geldt de Veiligheidsraad die intern is verdeeld en verlamd, waardoor haar uitspraken weinig of niets meer uitwerken en vredesoperaties falen. Het geldt ook de organisaties die een mandaat hebben betreffende handel, milieu, klimaat, voedsel en landbouw, bescherming van vluchtelingen en het verlenen van noodhulp. Op al die terreinen gaan we niet vooruit, maar achteruit. Het ergste is niet eens dat dit zo is, maar dat het wordt ontkend en verdoezeld.
Ten tweede: de tegenstellingen en conflicten zijn niet alleen economisch en politiek van aard, maar ook cultureel: etnisch, religieus, tribaal en anderszins. Ik ben in de achterliggende jaren niet alleen onder de indruk gekomen van de toegenomen conflictpotentie binnen samenlevingen, maar ook van de andere dan louter economische en politieke factoren die in het geding zijn. Velen ervaren dat zij niet alleen in economisch en politiek opzicht zijn achtergesteld, maar voelen zich daarnaast in cultureel opzicht als inferieur bejegend en gediscrimineerd. De steeds grotere rol van culturele factoren maakt conflicten extra gecompliceerd en steeds moeilijker beheersbaar.
Ten derde: de geloofwaardigheid van het Westen is in het geding. De huidige fase van de globalisering is een economisch en technologisch proces dat vanuit het Westen op gang is gekomen. De Verenigde Naties zijn een wereldwijde organisatie, in de jaren veertig van de vorige eeuw vanuit het Westen opgericht. Internationale rechtsregels zijn vooral door Westerse landen bepleit, bijvoorbeeld eigenmachtig optreden te voorkomen. Het initiatief om te komen tot een wereldwijd Charter waarin de mensenrechten zijn gecodificeerd stamt uit het Westen. Liberalisatie van markten is vooral door Westelijke landen bepleit. Westelijke landen beroemen zich er op democratieën te zijn en maken beginselen van democratie en goed bestuur tot criteria waaraan het gedrag van andere landen wordt geijkt.
Maar datzelfde Westen toont zich niet bijster geïnteresseerd in democratische spelregels op het internationale toneel. Westelijke landen geven steun aan regimes die alle kenmerken dragen van slecht bestuur zolang deze Westerse belangen dienen. Ook door Westelijke landen worden mensenrechten geschonden, bijvoorbeeld wanneer naar hun mening overwegingen van de nationale veiligheid prevaleren. Westerse landen maken een inbreuk op vrijhandel door hun landbouw te beschermen, waardoor boeren in ontwikkelingslanden op een achterstand worden gezet. De doctrine van de pre-emptive strike is recentelijk vanuit het Westen ontwikkeld, Irak is binnen gevallen en de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties is naar een zijspoor gedirigeerd.
Elders in de wereld gaan vele regimes op deze zelfde terreinen ernstig in de fout. De regimes in Rusland, China, Pakistan, Iran, Syrië, Soedan, Zimbabwe, Venezuela en vele andere schenden mensenrechten en internationale rechtsregels, vertonen dictatoriale dan wel zeer autoritaire kenmerken, zijn corrupt en tonen zich weinig geïnteresseerd in minderheidsgroepen of in armoedebestrijding. Het geldt voor het ene regime meer dan voor het andere en verbetering is een kwestie van lange adem. Maar het probleem is dat Westelijke landen claimden op deze terreinen een rolmodel te zijn, maar die pretentie niet meer waarmaken. Hun geloofwaardigheid is aangetast. Vanuit Rusland, China, de Arabisch Islamitische wereld, en ook vanuit Afrika, klinkt het verwijt van hypocrisie: 'het Westen meet met twee maten en spreekt met twee monden'. Dat is pijnlijk. Het is ook riskant, omdat de effectiviteit van de instellingen die zijn gecreëerd om enige orde te schepen in de chaos van de wereldverhoudingen rond het midden van de vorige eeuw daarmee is aangetast.
Ten vierde: er is hervorming nodig. De wereld is veranderd, maar de politiek is onvoldoende mee veranderd. Globalisering vraagt om nieuwe vormen van internationale samenwerking en nieuwe instituties. Maar de Verenigde Naties zijn vermolmd, de ontwikkelingssamenwerking gaat voort op de oude voet en Europa is vooral met zich zelf bezig. De gevolgen van conflicten in wat voorheen de Derde Wereld heette worden opgevangen via humanitaire hulp en vredesoperaties, maar de oorzaken worden niet aangepakt.
Deze bundel essays bevat ideeën over hervorming op een aantal terreinen. Het is geen allesomvattend programma. Het zijn niet meer dan capita selecta: hervorming van de Verenigde Naties, hervorming van de ontwikkelingssamenwerking, hervorming van de Sociaal Democratie, een royaler vluchtelingen beleid, een minder naar binnen gekeerd Europa, een andere benadering van conflicten in de wereld. De verschillende ideeën houden geen terugkeer in naar de situatie van enige decennia geleden. Nostalgie is een slechte raadgever en bovendien was de situatie toen ook niet ideaal. Als de verschillende ideeën en suggesties onder een gemeenschappelijke noemer zouden moeten worden gebracht, dan is het die van de openheid. Ik bepleit een open opstelling naar naties, volken, culturen in de gehele wereld, zonder vooringenomenheid, gelijkberechtigd, zonder onderscheid. Ik bepleit een open blik naar de echte grote uitdagingen die besloten liggen in de toekomst: behoud van de aarde, haar klimaat en haar biodiversiteit; zekerstelling van het recht op een zinvol leven voor iedereen die op de aarde is gezet, zonder onderscheid; beheersing van conflicten; vrede tussen en binnen landen; uitbanning van armoede; integratie van alle bevolkingsgroepen en culturen in een wereldwijde samenleving zonder uitsluiting. Openheid is ten slotte ook vereist ten opzichte van het verleden: trouw zijn aan eertijds voorgestane waarden en gewekte verwachtingen niet verdonkeremanen.
Zijn hervormingen mogelijk? De machtsverhoudingen zijn ongelijk. Hervormingen kunnen alleen plaatsvinden wanneer ook degenen die macht verworven hebben beseffen dat het ook in hun belang is dat de status-quo wordt doorbroken. Dat vereist een zekere mate van pragmatisme en compromis bereidheid bij degenen die hervormingen bepleiten. Als de onderliggende waarden maar niet worden verloochend.
Dat brengt mij tot een vijfde en laatste element dat de hier gebundelde essays gemeenschappelijk hebben. Uiteindelijk draait het altijd om waarden. Het zijn grote woorden: vrijheid, gelijkheid, solidariteit, gerechtigheid, openheid, vrede en al die andere waarden die in dit boek worden aangestipt. Wie het daarover heeft loopt het risico als wereldvreemd bestempeld te worden. Toch kunnen we met minder niet toe. Het is juist de verloocheningvan de waarden die ten grondslag liggen aan de democratie, de sociale welvaartsstaat en de internationale rechtsorde, die hebben geleid tot uitsluiting van grote groepen mensen in de wereld, tot meer conflicten en meer geweld.
Politiek
Toen ik een jaar of veertig geleden mijn politieke loopbaan begon had ik idealen, dromen, ambities en verwachtingen. Leermeesters als Tinbergen en den Uyl onderwezen mij in de werking van economische en politieke processen. Zij leerden mij waarden en doeleinden expliciet te maken en de keuze van de middelen in beleid en politiek daaraan ondergeschikt te maken. Ik kreeg oog voor de relatie tussen de waarden en de economische en politieke systemen waarbinnen marktgedrag zich afspeelt en aan politiek wordt gedaan. In de loop van de tijd kreeg ik meer oog voor sociale en culturele factoren en voor het natuurlijke milieu. Ik ging begrijpen dat processen vele facetten kenden en dat het lang duurde voordat duurzame verbeteringen tot stand konden worden gebracht. Ik ging de betekenis inzien van strategie en tactiek en van bekwaam onderhandelen. Ik leerde de beperkingen kennen van het maken van plannen en de grote betekenis van beleid dat niet alleen wordt uitgevoerd ten behoeve van mensen, maar met en door de betrokkenen zelf, van onderop. Ik leerde nuanceren, relativeren en compromissen sluiten.
In al die jaren ben ik mijn ambities, dromen en idealen niet kwijtgeraakt, maar ik heb mijn verwachtingen wel flink leren bijstellen. Het gaat allemaal langzamer en is ingewikkelder dan ik in mijn aanvankelijk enthousiasme veronderstelde. Het maakte me niet pessimistisch, wel meer doordrongen van de realiteit.
Pessimistisch werd ik pas later. Wie de realiteit analyseert komt onder de indruk van de betekenis van factoren als macht en eigenbelang. Een rechtsorde, een democratisch systeem en een sociale marktordening zouden die twee factoren kunnen temmen, beheersen en sturen. Daar zijn dergelijke ordeningen voor bedoeld. Het zou langzaam gaan, gekenmerkt worden door terugslagen op zijn tijd, maar de trend zou opwaarts zijn, zo had ik gehoopt. Dat viel tegen. Ik heb getracht dat proces in mijn eerder gebundelde essays te schetsen en voeg daar in dit boek enkele nadere analyses aan toe. De trend is niet positief. Er is stagnatie opgetreden.De internationale rechtsorde is verzwakt. Op het internationale toneel is de machtspolitiek weer helemaal terug. Culturele verschillen zijn aangescherpt tot ideologische tegenstellingen. Door deze drie negatieve ontwikkelingen is het optimisme van kort na het einde van de Koude Oorlog de bodem ingeslagen.
Daar komt nog iets bij. Een grote middenklasse in de wereld eigent zich een economische en politieke voorsprong toe en weigert die uit handen te geven, terwijl een groot deel van de wereldbevolking kennelijk geen aanspraak kan maken op het recht op een zinvol leven. Ik kan niet anders dan concluderen dat hierdoor het perspectief is verduisterd, niet alleen voor de onderklasse in de wereld, maar ook voor de internationale gemeenschap als geheel. Er is conflictstof te over en deze is vanwege de globalisering moeilijk tot bepaalde regio's te beperken, terwijl de systemen die in het leven waren geroepen om een en ander in de hand te houden zijn verzwakt. Bovendien worden politieke leiders in veel landen eerder gedreven door nationale dan door mondiale belangen, meer door belangen op korte termijn dan door die van komende generaties. Diezelfde leiders komen ook in democratieën steeds meer onder invloed te staan van oncontroleerbare financiële en commerciële machten met een wereldwijd bereik. Begrip voor andersdenkenden neemt af en armere bevolkingsgroepen en minderheden worden als een belemmering gezien voor groei, welvaart en veiligheid. In conflict situaties, zowel binnen landen als internationaal, is men weer eerder geneigd tot confrontatie dan tot deëscalatie.
Dit is inderdaad een pessimistische kijk op de verhoudingen aan het eind van het eerste decennium van deze nieuwe eeuw. Ik presenteer deze in algemene termen, zonder haar te illustreren met specifieke voorbeelden. Een aantal daarvan is te vinden in de hierna volgende hoofdstukken. Het gaat mij in dit inleidende hoofdstuk niet om het leveren van een overtuigend bewijs ter rechtvaardiging van pessimisme. Waar het mij wel om gaat is aan te geven dat pessimisme niet gelijk staat aan cynisme – 'zo gaat het nu eenmaal altijd, het is niet anders' – en evenmin aan ontmoediging: 'het heeft toch geen zin'. Integendeel; de centrale stelling in dit boek is: 'het moet anders en het kan anders en het heeft zin daaraan te werken'. Het is mijn overtuiging dat politici er geen goed aan doen de werkelijkheid te verhullen en zaken mooier voor te stellen dan zij zijn. De werkelijkheid moet onder ogen worden gezien, door politieke leiders zelf en door degenen wier steun zij vragen. Maar politici doen er evenmin goed aan de indruk te vestigen dat, wanneer iets verkeerd gaat, de schuld en de verantwoordelijkheid altijd elders ligt, dat daartegen weinig of niets valt te doen, dat veranderingen, verbeteringen en hervormingen onmogelijk zijn en dat processen nu eenmaal niet maakbaar zijn.
Cynisme en ontmoediging neigen er toe zich zelf waar te maken en te versterken. 'Iets kan niet of heeft geen zin': het wordt een profetie die zich zelf bevestigt. Ik bepleit een volstrekt tegengestelde politieke houding: 'hoe pessimistischer je bent over het verloop en de uitkomsten van een bepaald proces, hoe harder je moet werken om dat te voorkomen of uit te stellen'. Anders laat je mensen in de steek.
Het kan ook anders.
Ik heb geleerd dat als een opdracht te zien. Een opdracht voor politieke en andere leiders, maar niet voor hen alleen. Iedereen kan het als een eigen opdracht beschouwen.
In dit boek bepleit ik voor meer bereidheid tot co-existentie en co-operatie tussen landen en volken, minder ongelijkheid en meer internationale solidariteit, en een steviger rechtsorde, in het besef van wereldwijde gemeenschappelijke belangen. De bereidheid daartoe was enkele decennia geleden groter dan nu. De vormen die toen gekozen zijn om daar wereldwijd – en in Europa – gestalte aan te geven zijn voor herziening vatbaar. Hervorming is geen restauratie. Politieke leiders en opinieleiders zullen zich open moeten opstellen naar andere belangen dan het korte termijn belang van de eigen achterban, de eigen groep, het eigen land. Vele politieke leiders laten zich zelf leiden door wat hen vanuit de eigen groep wordt aangedragen. Dat klinkt democratisch, maar het leidt er vaak toe dat de belangen van minderheden binnen de eigen groep en die van derden buiten beschouwing blijven. Wanneer dat overal gebeurt, zijn er geen leiders meer die bereid zijn te relativeren en over de grenzen van de eigen groep heen te kijken. Dan verliezen leiders het vermogen zich te ontwikkelen tot bruggenbouwers. Zij worden dan de gevangene van meerderheden binnen de eigen groep. Verlicht leiderschap impliceert de plicht afstand te nemen van opgedrongen percepties van het eigen belang en zich kritisch op te stellen ten opzichte van de verworven eigen machtspositie. Dat zal leiders gemakkelijker vallen wanneer vanuit de eigen groep stemmen opklinken die getuigen van verlicht burgerschap: een bereidheid tot openheid en solidariteit over grenzen heen.
In de diverse essays in dit boek ga ik daar wat dieper op in. Zo bepleit ik in de rede die ik ter gelegenheid van een viering van de Bevrijdingsdag op 5 Mei (Vrijheid zonder grenzen) het delen van vrijheid: de eigen vrijheid beperken en haar inzetten voor de vrijheid van de ander.In een ander essay (Cultuur en conflict) schets ik de relatie tussen normen en regels die gelden in de internationale politiek en waarden die domineren binnen afzonderlijke gemeenschappen. Internationale normen en regels staan niet vast. Veranderende economische en politieke machtsverhoudingen spelen een rol. Waarden die binnen naties en culturen worden aangehangen zijn eveneens aan verandering onderhevig. Dat gaat tegenwoordig extra snel, tengevolge van de globalisering, die leidt tot confrontaties tussen waarden systemen. Niemand hoeft dat echter lijdzaam over zich heen te laten komen. Iedereen kan actief verlicht burger van de eigen groep of gemeenschap zijn en daarmee verlicht leiderschap tonen.
Vier begrippen kunnen helpen daar richting aan te geven. Ten eerste het begrip inclusief denken. De term is vande Nederlandse theoloog Boerwinkel: 'beschouw het welzijn van de ander als een onderdeel van je eigen belang'. 5) Dat komt in de buurt van het Afrikaanse begrip Ubuntu: 'een persoon is een persoon door de relatie met andere personen'. Dat is niet hetzelfde als een vorm van socialisme waarin mensen ten onder gaan aan een cultuur van de gemeenschap. Inclusief denken en Ubuntu staan individualisering en democratisering niet in de weg. Integendeel; de begrippen staan voor een levensbeschouwing die leidt tot een verrijking van de eigen identiteit van alle individuen in een samenleving met anderen. 6)
De andere persoon van wie het zijn en het welzijn tot een onverbrekelijk deel van het eigen bestaan zou moeten worden gerekend is de naaste. Dat is de tweede leidraad De naaste is niet iemand die men kan uitzoeken of selecteren aan de hand van zelfgekozen criteria. Nee, de naaste is iedereen die een beroep op je doet. Dat beroep mag niet in de wind geslagen worden. Je kiest je naaste niet: je naaste kiest jou. 7) Daarmee wordt deze Bijbelse term tot een universele ethische categorie.
Dat beroep wordt ook gedaan door komende generaties, inclusief degenen die nog niet geboren zijn. Dat is niet alleen het eigen nageslacht, maar ieder die op aarde wordt geplaatst. Hun welzijn gaat ons net zo ter harte als ons eigen welzijn. Anders geformuleerd: de behartiging van het eigen welzijn houdt dat van komende generaties in. Zij hebben, wanneer zij eenmaal op aarde zijn geplaatst, dezelfde rechten op een zinvol leven als wijzelf. Dat is het wezen van het derde begrip dat tot leidraad kan dienen: het rentmeesterschap. Mensen bezitten de aarde en daarin besloten bronnen van het bestaan niet, zij beheren die. De aarde is de mensen aangereikt, doorgegeven door een vorige generatie en dient weer aan volgende generaties te worden doorgegeven. De opdracht van de rentmeester is om dat wat hem of haar is toevertrouwd door te geven in een mogelijk betere staat dan waarin deze bij de ontvangst verkeerde, in ieder geval niet in een mindere staat. Die opdracht tot bouwen aan de aarde en het tenminste bewaren van al datgene wat schaars is vormt de zin van ontwikkeling en vooruitgang.
Tekortschieten in de beantwoording van het beroep dat op je wordt gedaan is een verzuim. De term is in dit verband gebruikt door Harry de Lange, een econoom annex ethicus die veel geschreven heeft over het begrip verantwoordelijke maatschappij: een economische en politieke orde waarin individuele mensen zich verantwoordelijk weten voor de aarde en voor de samenleving, dus ook voor de processen daarbinnen, de wijze waarop die plaatsvinden en de uitkomsten daarvan. 8) Individuele burgers dienen zich er voor in te zetten dat de maatschappij zo wordt georganiseerd, dat iedereen de eigen verantwoordelijkheid kan waarmaken.
Verzuimen is niet hetzelfde als iemand anders opzettelijk schade toebrengen. Verzuimen is nalaten het belang van die ander in de eigen overwegingen te betrekken. Tot een dergelijk verzuim zijn we snel geneigd. De maatschappij is zo georganiseerd dat exclusief denken in de hand wordt gewerkt. Zij die in de maatschappij een voorsprong hebben gekregen kijken maar al te gauw opzij wanneer er een beroep wordt gedaan solidariteit te betrachten met minder bedeelden. Solidariteit betrachten betekent zelf een stap terug zetten. In een economie die gevoed wordt door materialistische hyperconsumptie door een koopkrachtige middenklasse zou zo'n stap terug weinig consequenties hoeven te hebben voor de welvaartsbeleving door diezelfde middenklasse. Het tegenovergestelde is het geval. Hoe welvarender de middenklasse is, hoe minder men bereid is iets van het eigen comfort in te leveren. Voor welvaart geldt hetzelfde als voor macht: hoe meer men ervan bezit, hoe minder men geneigd is tot matigen en delen. Is dat een algemene menselijke trek? Nee, het is een houding die bevorderd wordt door de huidige maatschappelijke ordening waarin mensen functioneren. Dat is een economische orde waarin sociale, culturele en milieu factoren steeds meer ondergeschikt zijn gemaakt aan de accumulatie van kapitaal, aan een zo groot mogelijk geldelijk gewin en een steeds hogere materiele consumptie. Het is een politieke orde waarin democratische processen en het beginsel van gelijke rechten steeds meer ondergeschikt raken aan de handhaving van een status quo die de belangen dient van degenen die een voorsprong hebben in welvaart, invloed en macht. De trend in deze richting is niet overal gelijk. Zij is in sommige landen – Amerika, Rusland, China - sterker dan in andere, zoals binnen Europa. Maar zij wordt overal steeds sterker, mede onder invloed van een proces van economische en technologische globalisering, waarbinnen normen en waarden en regels in verschillende landen en culturen aan elkaar worden gelijkgeschakeld.
Om zich binnen die maatschappelijke orde kritisch op te stellen is de bereidheid nodig persoonlijk afstand te nemen van normen, waarden, regels en gewoonten die verzuim in de hand werken. Daarvoor is het nodig goed rond te kijken en de ogen niet te sluiten voor de collateral damage van die orde. Dat vergt de bereidheid zich niet altijd aan te passen, maar zogenaamde vanzelfsprekendheden en gewoontewijsheden ter discussie te stellen. Het pantser van vooringenomenheid, onverschilligheid en zelfgenoegzaamheid moet afgelegd.
Dat deden de reizigers in de film Blackwater Fever. Zij stapten uit, keken rond en lieten het onheil dat anderen trof niet langer van zich afglijden. Wie een stap verder zet komt er niet onder uit te erkennen dat er geen plaats is voor zelfvoldaanheid. Hoeveel vooruitgang er ook valt te constateren in de wereld om je heen, en hoeveel je daar ook zelf van hebt mogen profiteren, zolang er vele anderen zijn die daar geen deel aan mochten hebben, schiet de vooruitgang tekort. De eigen vrijheid is niet volmaakt zolang anderen in onvrijheid leven. Het eigen welzijn is onvolkomen zolang vele anderen gebrek lijden. Dat geldt nog sterker wanneer het eigen welzijn op de een of andere manier berust op een tekort van de naaste.
Het thema van dit boek is: het kan ook anders. Eerlijk onder ogen zien dat mede door ons toedoen veel niet goed gaat in de wereld hoeft ons niet pessimistisch te stemmen. Een nieuwe generatie van jonge mensen die niet vastzitten in een pantser van zelfvoldaanheid kan het verschil maken. Die nieuwe generatie is er al.
Noten.
  1. Cyrus Frisch, Blackwater Fever (2008),
  2. Ian McEwan, Saturday, Random House, New York, 2005
  3. Jan Pronk, De kritische grens, Bert Bakker, Amsterdam, 1994
  4. Jan Pronk, Willens en wetens, Bert bakker, Amsterdam, 2005
  5. Feitse Boerwinkel, Inclusief denken, Ten Have, Baarn,1965
  6. Met dank aan Margreet Wewerinke
  7. Zie de vergelijking van de Barmhartige Samaritaan in Lucas 10 (25-37)
  8. Zie bijvoorbeeld Greetje Witte-Rang, Geen recht de moed te verliezen. Leven en werken van dr. H. M. de Lange (1919-2001), Amsterdam, 2008.
Bron:
Jan Pronk, Het pantser afleggen. Ideeën voor een open politiek”, Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker (2008), p. 7-25