Na ons de zondvloed

Vice Versa, Jaargang 56, nr. 1, pp. 36-39, Voorjaar 2022

origineel, PDF 358kb

Op het toneel stond Helmert Woudenberg. Hij speelde Sicco Mansholt en zag er precies zo uit als de Mansholt die ik kende uit de tijd toen ik mijn eerste stappen zette in de politiek. Mansholt was een geweldenaar. Tijdens de oorlog had hij in het verzet gezeten in de Wieringermeer, daarna had hij als minister van Landbouw de voedselvoorziening in het naoorlogse Nederland georganiseerd. Om die ook op lange termijn veilig te stellen werd hert landbouwbeleid grondig gemoderniseerd: schaalvergroting, zelfvoorziening, tariefmuren en gegarandeerde minimumprijzen voor de boer. Na in zes kabinetten te hebben gezeten stapte hij over naar de Europese Commissie en werd Landbouwcommissaris, twaalf jaar lang. Hij legde hij de grondslag voor de modernisering van de Europese landbouw die moest verzekeren dat de boeren een goed bestaan zouden hebben en de burgers nooit meer honger zouden lijden.  

Daar kreeg hij spijt van en hij kwam er rond voor uit. Er wordt veel te veel geproduceerd, men wist er geen raad meer mee. Een gigantische boterberg lag te rotten in de pakhuizen, suiker werd gedumpt over de grens en fruit werd doorgedraaid. We moeten terug, aldus Mansholt en hij bepleit een radicale ommekeer: bruto nationaal geluk in plaats van bruto nationaal product (BNP), stopzetting van de groei en een eind aan het kapitalistisch systeem. Tegen critici die hem voor gek verklaren dondert Helmert Woudenberg, alias Mansholt: “We botsen tegen de grenzen, we knallen er dwars doorheen. Het is alles het gevolg van een fundamentele fout in het systeem: het dwangmatig streven naar groei. De maatschappij draait dol, de maatschappij is ziek”.

‘Nee, jij bent ziek”, zegt Andreas, zijn rechterhand binnen de Europese Commissie. Hij lijkt gelijk te krijgen, want bij het schrijven van zijn laatste toespraak raakt Mansholt overspannen. Hij kan hem niet meer uitspreken en Andreas doet dat namens hem. De tegenzin druipt eraf, maar bij het voorlezen raakt Andreas zelf overtuigd. Hij leest voor: “De wereld is in gevaar. Dat is zij in principe altijd, maar nu beginnen de problemen van schaal te veranderen. Ze treden wereldwijd op en ze zijn zo met elkaar verweven geraakt dat het niet langer mogelijk is één probleem aan te pakken zonder een ander probleem te verergeren. Als we besluiten de landbouw verder te intensiveren, waardoor de bevolking verder kan groeien, dan halen we het moment dichterbij dat onze biotoop zodanig vergiftigd raakt dat we onszelf om zeep brengen. Zo is het eigenlijk op ieder gebied, of het nou gaat om grondstoffen, energie, voedsel, water of milieu. Met alleen technische middelen komen we er niet. Dan blijven we met volle snelheid op de afgrond afkoersen: mondiale vergiftiging, honger, uitdroging, of de ineenstorting van de economie”.

Het is een toneeltekst, maar het was Mansholt ten voeten uit. Nadat de Club van Rome haar rapport “Grenzen aan de Groei” (1972) had gepubliceerd nodigde Den Uyl hem uit om voorzitter te worden van een commissie om in Nederland een politieke reactie te formuleren ten behoeve van een beleid dat die grenzen zou respecteren. Samen met Boebi Brugsma functioneerde ik als secretaris van die commissie en kon ik optekenen wat Mansholt te berde bracht. Dat kwam overeen met het slot van zijn toespraak: “Er is maar één manier om een catastrofe te voorkomen en dat is afzien van groei. We moeten naar een evenwicht, naar een kringloopeconomie, een andere maatschappelijke orde, niet kapitalistisch en niet gebaseerd op de ondernemingsgewijze productie.”

Beter, anders, eerlijker

De commissie concludeerde dat een eerlijke verdeling van de lasten voorwaarde was om zo’n beleid uit te voeren. Drie dingen waren nodig. Ten eerste: betere bescherming van het milieu (biodiversiteit, bossen, natuur, kwaliteit van water en lucht). Ten tweede: andere maatschappelijke verhoudingen om de macht van het kapitaal terug te dringen. Ten derde: een eerlijke verdeling van de welvaart, om zwakkere en kwetsbare bevolkingsgroepen niet de dupe te laten worden van een nulgroei. Dat alles zowel binnen ons eigen land als wereldwijd: beter, anders en eerlijker.

In Nederland werd dit geprobeerd door het kabinet Den Uyl, maar met weinig succes. De mantra van het kabinet was: “Gelijke verdeling van inkomen, kennis en macht”. Dat kost tijd en die werd ons niet gegund. De maatschappelijke hervormingen die we nastreefden (een eerlijke grondpolitiek, sturing van investeringen aan de hand van maatschappelijke criteria in plaats van particulier gewin, en een herverdeling van vermogens) botsten op gevestigde belangen. We waren er zo druk mee, dat we aan een beter milieubeleid onvoldoende toekwamen.

Datzelfde gold internationaal. In de jaren zeventig stond de ontwikkelingssamenwerking in het teken van een wereldwijde bestrijding van de armoede. In internationale onderhandelingen stond het streven naar een Nieuwe Internationale Economische Orde (NIEO), anders en eerlijker, voorop. Het eerste lukte een beetje, het tweede stuitte op de macht van het internationale kapitaal. Maar ook het wereldwijde milieubeleid stagneerde. Op de eerste VN Milieuconferentie (Stockholm, 1972) stond de vraag centraal hoe de bescherming van het wereldmilieu in overeenstemming kon worden gebracht met hert recht van ontwikkelingslanden om de achterstand in te lopen die hen in het verleden door de koloniale mogendheden was opgelegd, maar met de resultaten van de conferentie werd weinig gedaan.

Misschien kwam dat door de oliecrisis van 1973, toen de OPEC-landen van de ene op de andere dag de olieprijs verviervoudigden. De comfortabele levenswijze in het westen, die tot dan toe had gedreven op belachelijk goedkope fossiele brandstoffen, werd bedreigd. Het westen probeerde het gevaar af te wenden met investeringen in kernenergie en in olie-exploratie op het Westelijk halfrond en met wapenleveranties aan OPEC-landen om deze binnen boord te houden. Dat had zoveel succes dat men ging denken dat diezelfde middelen (kapitaal en technologie) ook zouden volstaan om voorspellingen van Club van Rome te ontkrachten dat de groei van de welvaart zou worden gestuit door fysieke schaarste aan grondstoffen.

De grenzen voorbij

Ik heb in die jaren nationaal en internationaal geprobeerd mijn steentje bij te dragen, maar ik kijk er met weinig voldoening op terug. De tegenkrachten waren te groot. Talloze wetenschappers hebben gewaarschuwd tegen kortzichtige beleid, maar er is onvoldoende geluisterd. Mijn boekenkast staat vol met diepgravende beschouwingen over de noodzaak het roer om te gooien. Maar net zoals Mansholt werd gezien als een bekeerde onheilsprofeet en als een alarmist die de boot had gemist, werden wetenschappers die niet wilden dansen naar de pijpen van het marktmechanisme niet gehoord. Dat gold ook voor economen die verder keken dan de markt. In Nederland promoveerde Bob Goudzwaard op een studie naar de manier om negatieve gevolgen voor het milieu te verdisconteren in economische beslissingen: Ongeprijsde schaarste (1970). Vier jaar later promoveerde Roefie Hueting bij Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen met een studie - Nieuwe schaarste en economische groei (1974) - over een berekeningswijze van het BNP die recht zou doen aan het begrip schaarste.  Goudzwaard werd later Kamerlid, maar zijn partij, het CDA, hield vast aan oude waarden. Hueting werd hoofd milieustatistiek binnen het CBS, maar die instelling nam zijn denkbeelden niet over.

In zijn boek Leefbare Aarde (1970) had Tinbergen er ook zelf gepleit de effecten van economisch handelen op het milieu en de natuur in de modellen te verdisconteren. Daartoe moesten gegevens worden verzameld, maar dat mocht niet tot uitstel leiden, schreef hij. “I can only stress that, while we are trying to improve our knowledge, the world should not wait a second to set in motion activities in favor of the development process’. Uit de rest van zijn betoog blijkt duidelijk dat Tinbergen met development duurzame ontwikkeling bedoelde, avant la lettre. Anders, beter en eerlijker dus.

Een jaar of vijftien later werd dat begrip duurzame ontwikkeling geijkt door de World Commission on Environment and Development onder leiding van Gro Harlem Brundtland. In haar rapport Our Common Future (1987) werd duurzame ontwikkeling geformuleerd als een morele verplichting: wanneer we een beroep doen op schaarse middelen dan moeten we zekerstellen dat alle toekomstige generaties, waar dan ook in de wereld, daarop dezelfde rechten hebben als wij.

Dat vraagt erom dat we ons in het gebruik van wat de aarde ons ter beschikking stelt uiterst terughoudend opstellen en de koers drastisch verleggen. De eerste wetenschapper die daartoe opriep was Rachel Carson, die in haar Silent Spring (1962) beschreef hoe chemische bestrijdingsmiddelen in de landbouw zoveel insecten doodden dat het ecologisch evenwicht totaal werd verstoord en het leven in de natuur dreigde stil te vallen. Het boek sloeg in als een bom, maar het beleid veranderde niet. Bestrijdingsmiddelen werden voortaan eufemistisch als gewasbeschermingsmiddelen aangeduid en na enige tijd verstilde ook de kritiek.

Spoedig daarna verschenen studies met niet minder omineuze titels. In “The Population Bomb” (1968) waarschuwde Paul Ehrlich dat de groei van de wereldbevolking de draagkracht van de aarde oversteeg. In latere jaren verbreedde hij zijn analyse door ook andere factoren mee te wegen, zoals de particuliere consumptie en de beschikbaarheid van grondstoffen: “The End of Affluence” (1975) en zelfs: “Extinction” (1981). In plaats van te streven naar economische groei moeten we kiezen voor “Steady State Economics” schreef Herman Daley in 1977, en die keuze moet worden geschraagd door “biofysisch evenwicht en morele groei”.

We zijn inderdaad “De grenzen voorbij” (1992) schreven Dennis en Donella Meadows in de gelijknamige update van het rapport van de Club van Rome, waaraan zij twintig jaar eerder hadden meegewerkt. Aanvankelijk leek de boodschap aan te komen. In dat jaar organiseerde de VN een topconferentie over milieu en ontwikkeling (UNCED, Rio de Janeiro, 1992) waar beginselen werden overeengekomen die ten grondslag zouden vormen van een agenda voor de komende eeuw (Agenda 21) alsmede een klimaatverdrag en een verdrag ter bescherming van de biodiversiteit. Tien jaar later echter worstelden dezelfde landen zich onder de overeengekomen verplichtingen uit. 

Wetenschappers werden niet moe te wijzen op de mogelijke gevolgen. Als de biodiversiteit nog verder achteruitgaat staat de toekomst van het leven op het spel, aldus natuurwetenschapper Edmund Wilson in The Future of Life (2002). Vijf jaar later waarschuwde Fred Pearce dat de natuur wraak neemt voor het broeikaseffect: wij worden The Last Generation (2007). Weer vijf jaar later publiceerde Lester Brown, twintig jaar lang de belangrijkste auteur van het jaarlijkse rapport “State of the World” wee een boek met een niet minder omineuze titel: Full Planet. Empty Plates (2012).

Maar er werden niet alleen waarschuwingen gegeven, wetenschappers kwamen ook met beleidsadviezen en richtlijnen. Robert Goodland, die werkzaam was geweest bij de Wereldbank, verklaarde in 2007: “My former employers are damaging the planet and punishing the poor”. Hij legde een verbinding tussen landbouw en klimaat, berekende dat de helft van de uitstoot van broeikasgassen kan worden toegeschreven aan veeteelt en productie van veevoeder, vlees en zuivel en bepleitte een halvering daarvan. De fysicus en bioloog Ernst von Weizsäcker beargumenteerde in Factor Five (2009) hoe een transformatie van de economie kan worden bewerkstelligd met een vermindering van het grondstoffenverbruik met 80%. En de IPCC, het internationale panel van klimaatwetenschappers, kwam om de zoveel jaar met state of the art aanbevelingen om de temperatuur met niet meer dan 1,5 graad Celsius te doen stijgen.

Uit het beeld

Met ander woorden: niet alleen Mansholt, maar ook wij kenden de gevolgen al lang en wisten wat ons te doen staat. Maar we deden het niet. Het werd niet anders, beter en eerlijker. De maatschappij werd niet hervormd, maar onderworpen aan de markt. De negatieve gevolgen voor klimaat, natuur en milieu namen niet af, maar toe. De sociale en economische verhoudingen in de wereld werden ongelijker. De beloften om arme landen financieel te helpen om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen werden niet gehonoreerd. De belofte hen te helpen met vaccins tegen het COVID virus evenmin. Vluchtelingen uit die landen werden met hekken en wapens tegengehouden.

Anoek Nuyens en Rebekka de Wit schreven er een toneelstuk over: De Zaak SHELL (2020). Alle belanghebbenden worden ten tonele gevoerd: de hoogste baas van het concern, de consument, de burger, de overheid en een vertegenwoordiger van toekomstige generaties. Die laatste is de wanhoop nabij:

“Klimaat afspraken worden aan de lopende band geschonden. Corona verdringt alle urgentie. En daarom vind ik het misselijkmakend dat de overheid zegt ‘dat het belangrijk is dat wij aan tafel moeten blijven strijden in plaats van op het slagveld’. Alsof er nog helemaal geen slagveld zou zijn. Alsof we dat slagveld, met onze vergaderingen, polderen en slappe thermoskoffie hebben weten te voorkomen. Het is allang een slagveld! Nu!”  

We zitten in een nachtmerriescenario, citeert ze het IPCC. “Voor je het weet zijn we vijftien jaar verder en roepen we allemaal dat er echt iets moet gebeuren, maar weet niemand precies wat. En schuiven we langzaam een hittetijd in. En dan rijst de zee. Dan zullen de laatste eilanders in de Stille Oceaan in een kano over hun huis glijden, heen en weer. In de hoop dat er misschien iets komt bovendrijven. Iets wat herinnert aan het feit dat het heeft bestaan”.

De actrice die de komende generatie vertegenwoordigt vraagt zich wanhopig af hoe zij haar wanhoop en woede over het voetlicht kan brengen. Ze is bang niet serieus te worden genomen. “Helemaal als vrouw. Helemaal als zwarte vrouw”.

Haar vrees is terecht. Ik beluisterde een toespraak die Greta Thunberg enkele maanden geleden hield in Wenen. Ze nam geen blad voor de mond, stelde politieke leiders verantwoordelijk. Ze was keihard en ik voelde me woord voor woord persoonlijk aangesproken. Maar David van der Meulen, een zelfverklaard speechdeskundige van het instituut Speech to Inspire, die regelmatig in de media zijn zegje mag doen, vond dat “haar bekende bezweringsformule zijn beste tijd lijkt te hebben gehad”. Zo wordt een jonge vrouw weggezet.

En jonge zwarte vrouwen worden weggeknipt. Dat overkwam Vanessa Nakate, een jonge Oegandese milieuactiviste, in Afrika alom bekend. Vlak voor de recente klimaatconferentie in Glasgow poseerde ze op een foto, samen met Greta Thunberg en anderen. Toen die foto werd gepubliceerd stond ze er niet meer op. “Ze hebben niet alleen mij weggeknipt, ze hebben een heel continent weggeknipt”, zei ze later. Alsof het zuiden van de wereld niet het grootste slachtoffer is van de welvaartswanorde die het noorden heeft gecreëerd. Alsof protesten vanuit het zuiden het aanhoren niet waard zijn.