'On ne Developpe pas, on se Developpe'

in: Petra van Alten, Prins Claus. Een Talent voor Vriendschap, Amsterdam, 2003.

“Oppervlakkige constateringen zijn U vreemd. Een constatering heeft geen zin als het waarom niet diepgaand wordt overwogen. Het moet bij U altijd ergens over gaan.” Dat zei Premier Kok tegen Prins Claus bij zijn zeventigste verjaardag. Inderdaad. In al zijn functies op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking had hij daarvan blijk gegeven. Hij had zich een bedachtzaam criticus getoond van de gangbare praktijk en is daarin altijd consequent geweest, meer dan dertig jaar lang.

“Ontwikkelingssamenwerking dient plaats te vinden naar eigen inzicht”, was de essentie van de boodschap die Prins Claus bracht, niet alleen in zijn toespraken in Nederland en daarbuiten, maar ook als beleidsadviseur van de regering en als inspecteur van het beleid. Die boodschap droeg hij ook uit als bestuurder, toen hij samenwerkte met particuliere organisaties die gewend waren hun eigen inzichten met verve uit te dragen. Maar Prins Claus bedoelde, dat begreep iedereen, met 'eigen inzicht' het eigen inzicht van de landen en volken met wie het Westen samenwerkte. Zij dienden zelf te bepalen hoe zij zich wensten te ontwikkelen en in hoeverre daartoe samenwerking met het westen zinvol was. Die boodschap lijkt vanzelf te spreken. Maar naar aanleiding van bezoeken aan India, Bangladesh, Vietnam, Tanzania, Burkina Faso en Ghana, die alle plaatsvonden in de jaren negentig, toen verondersteld mocht worden dat het beleid volwassen was geworden, heeft Prins Claus erop gewezen dat deze vanzelfsprekendheid kennelijk alleen geldt in theorie. De praktijk is anders, vooral in Afrika. Prins Claus gaf als zijn indruk te kennen dat door het verlenen van ontwikkelingshulp te nadrukkelijk is ingegrepen in de Afrikaanse realiteit, waardoor Afrika te weinig gelegenheid geboden kreeg haar eigen bestemming te kiezen en zelf de weg daarheen af te bakenen. Het was, wisten we, geen oppervlakkige indruk. Prins Claus beargumenteerde haar door het continue karakter van het westerse ingrijpen te analyseren. Dit ingrijpen uit zich, aldus Prins Claus, op drie manieren. Ten eerste door ontwikkelingsprojecten uit te voeren zonder zich voldoende rekenschap te geven van de Afrikaanse context. Ten tweede door het nadrukkelijk aanmeten van westerse concepten en, niet het minst, door het instandhouden van onevenwichtige internationale economische verhoudingen. Prins Claus heeft deze drie post-koloniale attitudes en gedragingen stelselmatig bekritiseerd. Hij bleef ook daarin consequent tot het eind.

Hulp blijft nodig, maar anders, was steevast Prins Claus’ conclusie. Allereerst dient de ‘taal’ van de mensen in Afrika te worden gesproken En het is aan henzelf om te kiezen welke elementen zij wensen over te nemen van de westerse technologie en van de westerse rationaliteit, om deze aan te passen aan het weefsel van de eigen samenleving. Dat betekent dat twee boodschappen iedere keer weer centraal stonden in de inbreng van Prins Claus, een over hulp en een over cultuur.

De eerste boodschap was: hulp van buitenaf heeft alleen zin wanneer de afhankelijkheid tussen hulpgever en hulpontvanger er niet door wordt bevorderd maar afneemt.

In 1988 kreeg Prins Claus door het Institute of Social Studies de positie van ‘honorary fellow’ aangeboden. Hij aanvaardde die met de voor hem zo kenmerkende opmerking, dat hij er eigenlijk geen recht op had, want, “mijn academische achtergrond is niet om over naar huis te schrijven”. Maar, zo voegde hij er aan toe, “I think that I have indeed deserved this honorary degree”, en hij onderstreepte dit door zijn aanvaardingsrede te gieten in de vorm van drieentwintig academische stellingen.

De eerste daarvan luidde als volgt: “The object of development cooperation is to help the recipient countries to achieve greater independence, in particular economic independence, in the light of the realization that the achievement of political independence alone means very little. In reality, though, the result of development cooperation in most cases is merely to confirm or even re-enforce a state of dependence. One might dub this as neo-colonialism with the best of intentions”.

Hiermee wierp Prins Claus een steen in de vijver: ontwikkelingssamenwerking leidt eigenlijk tot een grotere mate van afhankelijkheid..In het voorwoord voor een boek dat enkele jaren later verscheen, een bundeling van zijn toespraken, lichtte hij dit toe met de redenering dat hulp slechts in bescheiden mate kan bijdragen tot wezenlijke vooruitgang in het Zuiden en hoogstens hier en daar een beperkt en vaak kortstondig succes achterlaat. “Steeds duidelijker wordt dat ontwikkeling niet wezenlijk van buitenaf kan worden beinvloed. Doorslaggevend is het toenemende besef dat ontwikkeling en vooruitgang alleen door de mensen zelf kan worden voortgebracht, in een omgeving waarin respect bestaat voor de eigen cultuur, de eigen taal en de eigen leefwijze.” En dan volgt een geliefkoosd, vaak door Prins Claus herhaald citaat: “On ne developpe pas, on se developpe, zo hield een oude Afrikaanse vriend mij altijd voor.”

Dat was de eerste boodschap die prins Claus telkenmale benadrukte. De tweede had te maken met het thema cultuur en ontwikkeling. Zijn inziens diende er veel meer nadruk te worden gelegd op de culturele kant van het ontwikkelingsproces. In de loop der jaren heeft hij die centrale boodschap uitgewerkt. Zijn gedachtengoed zou wat dit betreft in een vijftal stellingen kunnen worden samengevat..

Ten eerste: economische ontwikkeling is belangrijk, maar eenzijdig economistisch denken is een hinderpaal voor de ontwikkeling van een samenleving. In een van zijn toespraken over cultuur en ontwikkeling zegt hij: “Too narrow economic thinjking is an obstacle.” En dan vervolgt hij: we praten wel over cultuur en het lijkt wel alsof cultuur wordt erkend als belangrijk, maar “although it is recognized that there is a cultural dimension to development, it is at the same time regarded as a nuisance, and solutions are sought by just adding a dash of culture to our development effort and theories which otherwise remain valid as before. Such a conception is rooted in the economically minded cultures. Economic achievements are still at the top of their scale of values.” .

De tweede stelling is dat niet alleen economismen bestreden moeten worden teruggedrongen, maar ook het etnocentrisme dat het denken over cultuur en ontwikkeling zo sterk beinvloedt. De term etnocentrisme, zo zegt hij, “is usually used among development experts to indicate the attitude towards alien cultures. Some people call it a sense of superiority. Ethnocentrism has always been present where people of different cultures come in contact with one another. But in a world which is clearly on the road towards universal interdependence it is essential that the phenomenon should be held in check. ‘Rethinking development’ therefore means first and foremost curbing ethnocentrism, because it fans the flames of ethnocentrism and worse in other cultures, and thus has a polarizing effect”. Dat is voor mensen in het westen overigens niet zo gemakkelijk, zegt Prins Claus. Heel lang, zo stelt hij elders, hebben we in het westen gedacht, “with an arrogance which in retrospect is quite astounding, that our culture just was the best. It is only relatively recently that we seem to be gradually realizing that the other cultures in the wide world are so different in every respect that we can not compare them in terms of better and worse, either with each other or with our own. The poly-cultural nature of the world we live in is indeed something to be treasured and kept alive”.

Tegenover de noodzaak economismen en etnocentrismen in het denken over cultuur en ontwikkeling terug te dringen dient iets positiefs te worden geplaatst. Dat leidt tot een derde stelling: de nadruk dient te worden gelegd op het zelfbewustzijn van een samenleving, de eigen culturele identiteit. Dat kan, aldus Prins Claus, op een negatieve manier, door ergens afstand van te nemen: “culturele ontwikkeling betekent afstand nemen van traditionele cultuurelementen die de economische vooruitgang verhinderen”. Maar het kan ook op een positieve manier, niet door iets te verwerpen, maar door iets te scheppen: “ik geloof dat het scheppen van een eigen nationale culturele identiteit een belangrijk doel is, een net zo belangrijk doel als het nastreven van materiele vooruitgang”. Die twee aspecten bracht Prins Claus samen in het hierboven genoemde voorwoord: zonder eerbied en vertrouwen in de eigen cultuur en tradities is vooruitgang moeilijk te verwezenlijken. En dan verwijst Prins Claus naar een andere Afrikaan, door hem graag en veel geciteerd: President Nyerere van Tanzania, die eens heeft gezegd dat de blanke kolonisatoren de Afrikanen lange tijd hebben voorgehouden dat zij geen cultuur hadden. “Dat”, zo zei Prins Claus, “ was arrogant, ja, mensonterend, en getuigde van onbegrip en oppervlakkigheid. Maar, erger dan de onwetendheid van de blanken was volgens Nyerere dat de Afrikanen dat lange tijd zelf geloofd hebben. Het zich bewust zijn van de eigen culturele rijkdom van het eigen verleden en heden is een voorwaarde om zelfbewust te kunnen bouwen aan de toekomst.”

Echter, en dat de vierde stelling, dat betekent niet dat cultuur een statisch begrip is, dan wel dat culturele identiteit onveranderlijk is. Cultuur is dynamisch en de nadruk op eigen identiteit houdt verandering niet tegen. Culturen werken op elkaar in en veranderen daardoor, althans in een open samenleving. Als we de nadruk leggen op de eigen culturele identiteit, dan moeten we niet de fout maken, zo zegt Prins Claus, te veronderstellen dat “culture in this connection is a hard-and-fast frame of reference that is valid and relevant once and for all. As frames of reference, cultures are hardly consistent and not always applicable. What we are dealing with in general are open systems, subject to interactions which constantly evoke new problems calling for ever new solutions”.

In die verandering treedt spanning op. Dat is het vijfde en laatste element dat men uit de verschillende teksten van prins Claus over cultuur en ontwikkeling kan afleiden. Er is een spanning tussen datgene wat in cultureel opzicht als universeel mag gelden en datgene wat als anders wordt ervaren. Die spanning zal altijd blijven. In de woorden van Prins Claus: “When we admit the relativity of certain values and practices, are we saying that there are different ways of doing things which are equally moral or acceptable? That is, are there cultural differences which have no more moral significance to us than, say, differences in fashion? Or do we believe that relativity in beliefs, which we hold as important in our own societies may be inevitable and understandable but still represent a difference between a better and a worse practice?” Dit is een centrale normatieve vraagstelling, waarmee in alle samenlevingen en ontwikkelingsprocessen wordt geworsteld. Die worsteling zal blijven. De vraagstelling raakt namelijk het wezen van elke samenleving en het antwoord daarop bepaalt de richting van de ontwikkeling. Die spanning is overigens niet alleen een probleem, maar ook verrijkend, voor samenlevingen als geheel, zowel als voor iedereen persoonlijk.
'Ook voor mij', voegde Claus daaraan toe. “I feel that the tension in our society between what is normal and what is not, between what is right and proper and what is not, is an indispensable element of any open and free community. It gives zest to life, and what is more, it can surely do no harm for the conformists among us - and I must include myself here - to be confronted from time to time with the fact that we have been conditioned through our upbringing and schooling, programmed in a particular manner, and that we are therefore somewhat blinckered in our attitudes". Dat is de aanpak die Prins Claus altijd zocht in de gesprekken die hij voerde: het conformisme doorbreken, de programmering van je afschudden, de gewoontewijsheden doorprikken..In dat doorprikken van gewoontewijsheden gaf Prins Claus zijn gesprekspartners graag een veeg uit de pan. Dat gold zowel experts als ambtenaren en politici, inclusief schrijver dezes: “Nationale hobbyismen vieren nog steeds hoogtij, wij zijn de fase van steeds maar blijven experimenteren nog niet ontgroeid. Voor oude vraagstukken bedenken wij nieuwe begrippen en noemen het nieuw beleid.” . Dat trokken we ons aan. Gewoontewijsheden zijn niet altijd oud, ze kunnen iedere keer weer opnieuw ontstaan en Prins Claus achtte het zijn taak zijn gesprekspartners alert te houden.

De bijdrage van Prins Claus staat in een traditie die begonnen is met een schitterende rede van een ander lid van het koninklijk Huis, Koningin Juliana, in 1954 uitgesproken in de Pieterskerk in Leiden: “De welvaart der wereld als gemeenschappelijke verantwoordelijkheid”. Ook in die rede stond de relatie tussen cultuur en ontwikkeling centraal. Koningin Juliana sprak over normen die essentieel zijn in de westerse beschaving en over de noodzaak om die normen niet ontrouw te worden in contacten met andere delen van de wereld. Wanneer een beschaving haar eigen normen en waarden verloochent in contacten met andere, dan wordt zij, aldus Koningin Juliana, “opgerold als oud perkament”. Die toespraak heeft destijds velen, juist ook van de jongere generatie waartoe zij was gericht, geinspireerd. Wie haar thans naleest wordt er nog steeds door getroffen. Prins Claus trad in haar voetsporen en ook hij heeft velen geinspireerd die zich hebben bewogen op het snijvlak van de contacten, de dialoog en de samenwerking met mensen uit andere werelddelen. Hij inspireerde zowel zijn eigen medewerkers als talloze anderen in binnen- en buitenland.

Hij vatte de functies die hij vervuld heeft op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking – het waren er in de loop der jaren heel wat - niet licht op. Hij was er altijd. Er werd naar hem geluisterd, niet vanwege zijn positie, maar omdat hij wat te melden had. Zijn boodschap was niet altijd makkelijk voor de activisten onder zijn gesprekspartners. Maar hij hield hen alert. Hij onderbouwde zijn betoog met kennis van zaken, luisterde goed naar de argumenten van zijn gesprekspartners, riposteerde vlijmscherp. Niets sprak vanzelf Zo'n adviseur houdt je bij de les. Hij was de personificatie van de ingebouwde inspectie. Daarmee bevorderde hij onze zelfinspectie. Door voortdurend nieuwe vragen te stellen droeg Prins Claus er toe bij dat het beleid niet zou doorschieten. Daardoor hield hij zijn gesprekspartners in het goede spoor. Hij deed dat door voortdurend vraagtekens te zetten. Wat dat betreft fungeerde hij een beetje als het geweten van het ontwikkelingsbeleid. Hij had daarbij een eigen, persoonlijke stijl. Altijd bedachtzaam beginnend en diplomatiek eindigend, op een zodanige manier dat men dacht het zelf verzonnen te hebben. Wat dat betreft heeft de diplomaat in hem zich nooit verloochend. Daartussen door altijd een grap om de aandacht vast te houden. Het was nooit hetzelfde verhaal, het was altijd verrassend en onverwacht, waardoor zijn gesprekspartners iedere keer weer op het verkeerde been werden gezet. Hij heeft ons geholpen stelselmatig stil te staan bij de vraag of we op de juiste weg waren. Hij stond ons niet toe om eventjes snel te managen Hij vroeg van zijn gesprekspartners niet snel te zijn, maar scherp. Dat was het wezen van de bedachtzaamheid die hem kenmerkte: neem de tijd en wees scherp.

Prins Claus was in staat naar zich zelf te kijken met de ogen van een ander. Hij had Nederlanders geleerd zich zelf te zien met de ogen van een Duitser. Hij heeft Duitsers geleerd hoe Nederlanders naar hen keken. Hij liet hen zien dat het mogelijk was van dat rare, eigengereide Nederland te houden. Dat was van onschatbare betekenis, wederzijds. Datzelfde deed hij in het kader van de ontwikkelingssamenwerking: Europeanen leren naar zich zelf te kijken met de ogen van een Afrikaan.

Huub Oosterhuis zei in zijn overdenking in de Nieuwe Kerk te Delft, bij het overlijden van Prins Claus, dat deze had weten vast te houden aan het begrip solidariteit toen het er op leek dat dit woord uit de Nederlandse taal was geschrapt, alsof niemand zich daar nog iets bij kon voorstellen “Hij wel”, zei Oosterhuis. Inderdaad. Daarin was hij consistent, decennia lang, onafhankelijk van de tijdgeest. Dat had ook te maken met het begrip loyaliteit. Dat was het woord dat Prins Claus zelf prefereerde. Een passend begrip in een wereld gekenmerkt door spanningen tussen naties en culturen. Een passende houding in de multiculturele samenleving, in de wereld als geheel en binnen afzonderlijke naties, zowel in Afrika als in Europa. Loyaliteit is per definitie duurzaam. Maar ook pluriform. Prins Claus liet zien dat een mens verschillende loyaliteiten kan hebben. “Ik ben Europeaan, wereldburger en Nederlander. Ja, dat komt er ook nog eens bij”, zei hij in een interview.. Dat ging niet vanzelf, maar hij deed het.

De laatste jaren waren, vanwege de ziekte, buitengewoon moeilijk. Maar niet triest. Claus was geen jaren lang getourmenteerde prins. Hij ging niet aan ziekte en tegenslagen ten onder. Hij was moedig, behield en verfijnde zijn humor, bleef betrokken, was meer bezig met zijn omgeving en met de wereld dan met zich zelf. Hij bleef kritisch tot op het eind toe, met name over het tekort aan leiderschap of over verkeerd leiderschap Tijdens de laatste ontmoeting die ik met hem had gaf hij mij het boek van Mario Vargas Llosa, “Het Feest van de Bok”. Het beschrijft de machinaties van Trujillo, in de jaren vijftig en zestig President-dictator van de Dominicaanse Republiek. Trujillo, in alle opzichten de tegenpool van Nyerere, was de Saddam Hussain van zijn tijd..Voor Prins Claus was dat het dieptepunt van beschaving: leiders die hun eigen volk niet dienen, maar vertrappen en verraden, en die daartoe kunnen komen doordat in hun land de bevolking niet in staat is de menselijke waardigheid, de eigen cultuur en identiteit op een democratische wijze hoog te houden tegenover de willekeur van degenen die macht uitoefenen en het ontwikkelingsproces naar hun hand willen stellen. In tal van ontwikkelingslanden zelf wordt de eigen beschaving “opgerold als oud perkament”.Dat tegengaan zag Prins Claus als de belangrijkste opdracht in de culturele dialoog. Het vereist een betrokken actieve instelling, vereenzelviging met mensen aan de basis van de samenleving, duidelijke politieke keuzen, historisch besef, diplomatieke vaardigheden, continue reflectie op hetgeen in de maatschappij speelt, en wijsheid. Prins Claus bezat dat alles. Zo zullen we ons hem herinneren, als een wijze prins. We zijn bedroefd over zijn heengaan, maar dankbaar voor wat hij ons schonk.



Jan Pronk

De hierboven cursief vermelde citaten van prins Claus komen alle uit het boek “Cultuur en Ontwikkeling. Toespraken en opstellen over cultuur en ontwikkeling van Z.K.H. Prins Claus der Nederlanden”, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Den Haag, 1996.

Gepubliceerd in: Petra van Alten, Prins Claus. Een Talent voor Vriendschap. Amsterdam, 2003, Van Gennep, pp. 75-88