Roofzucht en gramschap

In: Vice Versa, Jaargang 52, Voorjaar 2018, pp 44-46.

Originele artikel, 199 kb

John Steinbeck beschreef in The Grapes of Wrath (1939) het lot van pachterfamilies in Oklahama die tijdens de Grote Depressie van de jaren dertig van hun land verdreven werden. Het waren pachtboeren die een deel van de katoenoogst moesten afstaan aan de landeigenaar. Droogte en verkeerde landbouwmethoden leidden tot erosie van het land, dat na enige tijd onvoldoende opbracht om de pacht te kunnen betalen. Hen restte niets anders dan te vertrekken, een ongewisse toekomst tegemoet.

Steinbeck schreef een meesterwerk. De beschrijving van de reis van de familie Joad naar het Westen om in California te proberen werk te vinden als dagloner landarbeider of fruitplukker adembenemend. Ze zijn met velen en er is te weinig werk. De lonen gaan omlaag, de prijzen niet. Het leidt tot werkloosheid, competitie, vijandschap, gevechten, ontbering, wanhoop, opoffering en dood. Wie het boek kent zal het eind niet licht vergeten: Rose of Sharon, de dochter in de familie Joad baart een kind dat direct overlijdt. Dan geeft ze, verzwakt als zij is, de borst aan een onbekende jongen die op sterven ligt.

Lees hoe in begin van het boek de vertegenwoordigers van de landeigenaar de pachters wijzen op de brute onvermijdelijkheid van het kapitalisme. “You know the land is getting poorer. You know what cotton does to the land; robs it, sucks all the blood out of it.” The squatters nodded- they knew. …  If they could only rotate the crops they might pump blood back into the land. “Well, it’s too late.” And the owner men explained the workings and the thinkings of the monster that was stronger than they were. ”A man can hold the land if he can just eat and pay taxes; he can do that. Yes, he can do that until his crops fail one day and he has to borrow money from the bank. But – you see, a bank or a company can’t do that, because those creatures don’t breath air, don’t eat side-meat. They breathe profits, they eat the interest on money. If they don’t get it, they die the way you die without air, without side-meat. It is a sad thing, but it is so. It is just so”.

De pachters vragen of zij uitstel kunnen krijgen. Misschien zijn de oogsten volgend jaar beter. Maar hen wordt uitgelegd dat dat niet mogelijk is: “We can’t depend on it. The bank- the monster has to have profits all the time. It can’t wait. It’ll die. No, taxes go on. When the monster stops growing, it dies. It can’t stay one size.”

De pachters protesteren: het is hun land. Hun voorouders waren pioniers, zij hebben het ontgonnen. Zij zijn op dit land geboren, net als hun kinderen. “Even if it’s no good, it is still ours. That’s what makes it ours – being born on it, working on it, dying on it. That makes ownership, not a paper with numbers on it.”

De boodschappers verontschuldigen zich: “It’s not us. It’s the monster. The bank isn’t like a man.” “Yes, but the bank is only made of men.” “No, you are wrong there. … The bank is something else than men … something more than men, I tell you. It’s the monster. Men made it, but they can’t control it.”

Verzet is niet mogelijk: “You will have to go.” “But it’s ours”, the tenant men cried. “No. The bank, the monster owns it. You will have to go.”

Eeuwenlang zijn mensen verdreven van hun land, uit hun huis, hun leefgebied. Ongelijkheid in macht lag daaraan ten grondslag en het ging gepaard met geweld, vaak oorlogsgeweld. Soms ging het om veroveringen, gedreven door winstbejag en mogelijk gemaakt door de macht van het kapitaal. Het kapitalisme zocht Lebensraum, bezette nieuwe gebieden die beschouwd werden als leeg gebied en de bevolking die er leefde, maar geen functie had binnen de oprukkende kapitalistische maatschappij, zoals autochtone en inheemse volken, werd verjaagd of omgebracht. Steinbeck beschreef een ander verschijnsel: mensen die al een functie hadden binnen het maatschappelijk systeem werden weggejaagd. Zij stonden weliswaar laag op de maatschappelijke ladder, maar zij hadden toegang tot productiemiddelen (grond, water, werktuigen) en toegang tot de markten voor producten en krediet. Zo konden zij binnen het systeem een (schamel) bestaan verwerven en in hun levensonderhoud voorzien. Tom Joad en zijn familie raakten geleidelijk alles kwijt: land, huis, huisraad, werktuigen, vee, de auto nodig om verder te trekken, gezondheid en arbeidskracht. Zij werden naar de rand van het systeem verdreven en op een gegeven moment daaroverheen, de diepte in.

Ongelijkheid en armoede zijn er altijd geweest. In de negentiende eeuw resulteerden kapitalistische productieverhoudingen in uitbuiting van arbeid, waardoor er een onderklasse ontstond, gekenmerkt door voortdurende armoede, waaruit nauwelijks te ontsnappen viel. Dit veranderde in de twintigste eeuw. Dekolonisatie, opbouw van sociale welvaartsstaten, invoering van een brede publieke sector en meer democratische verhoudingen bevorderden economische emancipatie en opwaartse sociale mobiliteit van grote groepen mensen. In tal van landen ontstond een brede middenklasse en nam de ongelijkheid af. Maar aan het eind van diezelfde eeuw leidde globalisering voor het eerst in de geschiedenis in het ontstaan van complete wereldmarkten, zonder grenzen. Een neoliberaal gedachtengoed kreeg de overhand. Het marktdenken kreeg een grotere plaats dan overwegingen van publiek belang. Ongelijkheden namen weer toe. Grote groepen mensen ontbeerden de middelen om zich toegang te verschaffen tot de markt: kapitaal, krediet, kennis, technologie en hulpbronnen. Uitsluiting volgde uitbuiting. Mensen behoorden niet zozeer tot een onderklasse, als wel tot een buitenklasse.  De markt had hen (nog) niet nodig, noch om te produceren - technologische modernisering verving arbeid door kapitaal - noch als consument: de wereldwijde middenklasse was koopkrachtig genoeg. Op investeringen in onderwijs, gezondheidszorg, huisvesting en andere voorzieningen, waarmee arme mensen die buiten de markt stonden binnen het systeem konden worden geïntegreerd, werd bezuinigd: ze kostten de middenklasse te veel. Mensen in de buitenklasse werden en kostenpost, meer niet.  

 

Na uitbuiting en uitsluiting trad een volgende fase in: uitstoting. Het kapitalisme kreeg een nieuwe verschijningsvorm: die van een wereldwijd transnationaal financieel systeem waarbinnen omvangrijke kapitaalstromen zich minder richten op productieve investeringen in de reële sfeer, maar op handel in financiële producten, op het maken van geld met geld en het verkrijgen van rendement dat wordt belegd in gecompliceerde financiële assets, in plaats van winst die wordt teruggeploegd in de reële economie.

 

Uitstoting kwam niet in de plaats van uitbuiting en uitsluiting, maar erbij. Het financiële kapitalisme kon zich versterken en uitbreiden. In de woorden van Steinbeck: het monster moest groeien, hoe dan ook. Mensen mochten het gecreëerd hebben, maar zij konden het niet meer controleren. Het monster van het financiële kapitalisme ging zijn eigen gang.

In haar boek Expulsions. Brutality and Complexity in the Global Economy beschrijft Saskia Sassen (2014) hoe het werkt. Kapitaalgoederen zoals grond, gebouwen en woningen worden door deze instellingen niet zozeer beschouwd als productiemiddelen, met al dan niet een sociale functie, maar louter als handelswaar. Mensen die daarbij een hinderpaal vormen, gewoon omdat zij kapitaalgoederen willen gebruiken om te werken, te wonen en te leven, worden verdreven zodra die goederen op de kapitaalmarkt meer opbrengen door ze om te vormen tot gecompliceerde financiële activa. Hun landbouwgrond wordt hen afgenomen, bijvoorbeeld middels land grabbing of omdat die onderpand was bij een lening die niet kon worden terugbetaald. Anderen worden om dezelfde reden uit hun huis gezet. Het afpakken van land, huis en haard gaat gepaard met de bezetting daarvan door instellingen met veel financiële macht. Velen die werk hadden verliezen hun baan, worden structureel werkloos, raken de toegang kwijt tot de reguliere arbeidsmarkt en komen alleen nog maar in aanmerking voor flexibele banen, informele arbeid of los werk. Zij raken verstoken van sociale rechten en van voorzieningen, verzekeringen en gezondheidszorg. Kleine boeren en handelaartjes worden naar de rand van de markt geduwd en daarover heen.

In haar boek brengt Saskia Sassen deze vormen van uitstoting (‘economic cleansing’) onder één noemer met andere. Mensen die als kansloos worden bestempeld en zich schuldig maken aan criminele activiteiten worden opgesloten in gevangenissen, die niet langer beheerd worden als publieke instellingen maar overgedragen worden aan de markt. Daarbinnen blijven zij voor zeer lange tijd, buiten de maatschappij die zich tegen hen beschermt en geen aandacht besteedt aan terugkeer en rehabilitatie. In tal van landen neemt hun aantal een schrikbarende omvang aan. Nog groter is het aantal ontheemden, vluchtelingen - juist ook vermeende economische vluchtelingen -, ontheemden en asielzoekers - stateloos, documentloos, op de vlucht tegengehouden door hekken, bestempeld als illegaal, opgesloten in kampen of gedoemd om weggestuurd te worden. Korte termijn private winstmotieven leiden tot verwoesting van landschappen, uitdroging en vergiftiging van waterbronnen, aanslagen op de bodemkwaliteit, overbevissing, uitputting van grondstoffen, aantasting van de bodemkwaliteit, erosie, ontbossing, slinking van de biodiversiteit, vervuiling van de atmosfeer en klimaatverandering. Mensen als kostenpost en de aarde als handelswaar.

Dat is niet nieuw, maar de omvang ervan is dat wel. En al deze verschijnselen, hoe verschillend ook, hebben met elkaar gemeen, schrijft Saskia Sassen, dat de uitstoting op het conto kan worden geschreven van anonieme private financiële machten, die invloed hebben op politieke besluitvorming en op wet- en regelgeving. Het gaat niet langer om nevenverschijnselen, maar om dominante structurele kenmerken van de huidige, de meest onmenselijke (‘most brutal’) fase van het kapitalisme. De schrijfster aarzelt niet om ze te bestempelen als roofzuchtige (‘predatory’) formaties, met elkaar verbonden door een systematische logica, complex, onderaards (‘subterranean’) en anoniem: “In many ways not even the most powerful individuals and firms can control or direct these assemblages”. Het is het monster beschreven door Steinbeck.

Aanvankelijk ging het kapitalisme gepaard met een waardensysteem dat uitbuiting cultiveerde en mensen veroordeelde tot een bestaan onderin de maatschappij. ‘Blijf beneden’, zo luidde de boodschap.  Daarna kwam de uitsluiting: ‘blijf buiten’. De hedendaagse marktverhoudingen, die leiden tot uitzetting op steeds grotere schaal, zijn gebaseerd op een waardensysteem dat gespeend lijkt van iedere moraliteit: ‘ga heen’ zo luidt is aan velen.

Hoe zal dat aflopen? Aan het eind van haar magistrale studie schrijft Saskia Sassen te hopen op vormen van sociale vernieuwing die nieuwe en gedifferentieerde ruimtes bieden aan al diegenen die zijn uitgestoten. Die ruimtes zijn er al, schrijft ze, maar nog onzichtbaar en beden de oppervlakte van de moderne economie en de moderne staat. Ze zullen erkend moeten worden en manifest gemaakt. Maar daar is medewerking van anderen bij nodig, van mensen en instellingen die zelf nog steeds binnen het systeem kunnen functioneren. Steinbeck was dear pessimistisch over:  “(They) did not know that the line between hunger and anger is a thin line”.

 

Jan Pronk