Voorwoord in: De reis van generaties. Vijftig jaar Hindostanen in Nederland.
Vijay Gangadin & Ram Ramlal (red.), Rotterdam: De Meent (2025), pp. 10-16.
Voorwoord uit 'De reis van generaties. Vijftig jaar Hindostanen in Nederland.', 2025 (1,2MB)
De reis van generaties
De onafhankelijkheid van Suriname in 1975 was geen beleidsmatige daad van een voormalige kolonisator. Zij kwam pertinent voort uit de wil van het Surinaamse volk zelf. Surinamers namen hun toekomst in eigen hand; zij eisten onafhankelijkheid op als een recht dat hen toekwam na drie eeuwen koloniale overheersing. Het initiatief lag bij premier Henck Arron en zijn regering, bij de politieke partijen die verantwoordelijkheid namen en bij een samenleving die rijp was voor soevereiniteit. Maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers uit alle lagen van de bevolking formuleerden hun eisen en bepaalden mede het tempo en de inhoud van het onafhankelijkheidsproces.
Als minister van Ontwikkelingssamenwerking was ik namens Nederland betrokken bij de gesprekken die tot onafhankelijkheid leidden. Die besprekingen waren geen onderhandelingen in traditionele zin, maar een confrontatie tussen geschiedenis en toekomst: tussen de erfenis van koloniale verhoudingen en de wens van een volk om zelf te beslissen over bestuur, economie en identiteit. Nederland had noch moreel, noch politiek het recht om de wens tot onafhankelijkheid te blokkeren. In het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden uit 1954 is vastgelegd dat wanneer Suriname haar zelfstandigheidswens kenbaar zou maken Nederland die moest eerbiedigen – zonder voorbehoud, zonder voorwaarden. Die bepaling weerspiegelde de woorden van koningin Wilhelmina tijdens de Tweede Wereldoorlog; de verhouding tussen Nederland en de koloniën moest wezenlijk veranderen.
Het Statuut bood Suriname een voorsprong, maar ook een belemmering – ik noemde het toen een “remmende voorsprong”. Suriname had al meer autonomie dan andere koloniën destijds, maar de institutionele en economische capaciteit om die autonomie duurzaam in te vullen ontbraken soms nog. Daardoor werd de laatste stap naar zelfstandigheid – het zelf kunnen beslissen over relaties met het buitenland - in Suriname niet algemeen nagestreefd, terwijl sommigen in Nederland van mening waren dat het land niet goed was voorbereid. Maar toen premier Arron in 1972 verklaarde dat Suriname er klaar voor was, was dat geen plotselinge breuk tussen landen. Belangrijk hierbij is te beseffen dat onafhankelijkheid niet slechts een juridische handeling is; zij vereist ook het opbouwen van bestuurlijke instituties, economische draagkracht en maatschappelijk draagvlak – elementen die per definitie tijd vergen. De voorbereiding vanuit Nederland was in de jaren vijftig en zestig echter beter geweest dan ik zelf had verondersteld. Onderwijs en gezondheidszorg waren verder ontwikkeld dan in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. De politie en het justitiële apparaat waren onafhankelijk, er waren vrije verkiezingen, een stevig parlement, een vrije pers en een vrije vakbeweging. Als democratie en rechtsstaat stond Suriname er aan de vooravond van de onafhankelijkheid beter voor dan andere landen in de regio. Maar de structuur van de economie was eenzijdig en er was nog steeds veel armoede.
Voor progressief Nederland, voor de generatie waartoe ik behoorde, stond één uitgangspunt boven alles: nooit meer de fouten herhalen die onze voorgangers bij Indonesië hadden gemaakt. Geen geweld dus, geen pogingen om macht te behouden die ons niet toekwam. Wie vrijheid verlangt, mag geen strobreed in de weg gelegd worden. Wij wilden af van het koloniale tijdperk, dat betekende ook het loslaten van de gedachte dat Nederland kon bepalen wat goed was voor een ander volk.
Toch waren spanningen onvermijdelijk. Suriname was een samenleving van vele volkeren, culturen en geschiedenissen. De Hindostaanse gemeenschap vreesde overheersing door de Afro-Surinaamse meerderheid, terwijl Javanen, Chinezen, Marrons en de nakomelingen van de oorspronkelijke inheemse bevolking hun plek zochten in een samenleving die nog niet stevig gegrondvest was. Zo’n samenleving draagt breuklijnen mee die niet van vandaag op morgen verdwijnen. Daarom gold één moreel imperatief: een volk dat door anderen is gevormd, moet de kans krijgen zichzelf opnieuw te vormen. Van wingewest moest Suriname worden tot staat, tot natiestaat, en tot een economie die zichzelf kon dragen. Dat kost tijd, maar moreel gezien kon deze stap niet langer worden uitgesteld.
Suriname was immers niet enkel een land overzee; het was in hoge mate een Nederlandse constructie. De grenzen waren getrokken in Den Haag; de economie ingericht naar Nederlands belang; de bevolking was samengesteld door geweld, dwang en migratie. De oorspronkelijke inheemse bevolking werd gedecimeerd door ziektekiemen die vanuit Holland werden meegebracht. De overigen werden verdreven. Tot slaaf gemaakte Afrikanen werden onderdrukt en uitgebuit. Zij die verzet kwamen en vluchtten werden opgejaagd en vervolgd. Na de afschaffing van de slavernij werden contractarbeiders uit India en Java naar de plantages gehaald. Die migratie was niet echt vrijwillig. Deels migreerde men noodgedrongen, deels na te zijn misleid, deels omdat men werd gerekruteerd of zelfs gedwongen. Deze historie legde structuren vast – in grondbezit, in economische afhankelijkheden en in sociale verhoudingen – die direct doorwerkten in de politieke uitdagingen van de jonge staat. De geschiedenis van Suriname is onlosmakelijk verbonden met die van Nederland. Het is geen voetnoot bij de Nederlandse geschiedenis, maar een spiegel waarin onrecht zichtbaar werd.
Ik zag de onafhankelijkheid als een kans om die geschiedenis te erkennen, niet om haar uit te wissen. Het was een stap naar moreel herstel en een erkenning van verantwoordelijkheid. Die verantwoordelijkheid wilden we ook dragen, zowel uit schuldgevoel als uit plichtsbesef. Concreet betekende dat zoeken naar nieuwe verhoudingen: niet langer overheersen en uitbuiten, maar samenwerken op basis van gelijkwaardigheid en respect. We hoopten dat de verschillende bevolkingsgroepen met elk een eigen achtergrond samen een geïntegreerde natie zouden vormen, niet gestuurd van bovenaf, maar op eigen kracht. We wilden een onafhankelijk Suriname helpen zich economisch te verzelfstandigen op een zodanige manier dat al die bevolkingsgroepen gelijkelijk konden meedoen en meeprofiteren. Wij wilden niet van Suriname af, maar van een ongelijk verleden. Een nieuwe relatie, gebaseerd op gelijkwaardigheid, was noodzakelijk. In de jaren voorafgaand aan de onafhankelijkheid was onvoldoende tijd en aandacht besteed aan het leggen van een stevig economisch fundament. Dat kon niet worden teruggedraaid of verholpen door de gewenste onafhankelijkheid uit te stellen. We probeerden die weeffout te corrigeren door Suriname na onafhankelijkheid ruimhartig te steunen, zonder voorwaarden, behalve dat de ontwikkeling aan de hele samenleving ten goede diende te komen, dus niet alleen aan de achterban van welke regering dan ook.
Terugkijkend besef ik, vanuit mijn eigen perspectief, dat er fouten zijn gemaakt. Misschien hadden we meer aandacht moeten schenken aan de aarzelingen van groepen die zich kwetsbaar voelden, zoals delen van de Hindostaanse gemeenschap. We hebben geprobeerd dat te ondervangen door zeker te stellen dat Suriname nog voor de onafhankelijkheid zou beschikken over een eigen Grondwet die door het Surinaamse parlement was bekrachtigd en waarin de rechten van iedere Surinamer werden erkend en vastgelegd. We hebben bovendien alle Surinamers die het niet eens waren met de onafhankelijkheid in staat gesteld naar Nederland te komen en hier te blijven, als Nederlander, net zoals men Nederlander was voorafgaand aan de onafhankelijkheid.
De grootste fout die we hebben gemakt is dat we hebben meegewerkt aan de totstandkoming van een eigen leger in Suriname. Ik heb mij daartegen verzet, omdat ik vreesde dat militaire macht in een fragiele samenleving snel tot misbruik kan leiden. Er is bijna geen enkel land dat, na zich van koloniale overheersing te hebben bevrijd, niet ten prooi is gevallen aan een militaire staatsgreep. Ik voorspelde mijn Surinaamse gesprekspartners dat dit ook in Suriname zou gebeuren. Uiteindelijk gaf ik toe, omdat ik niet koloniaal wilde handelen. Toen dat vaststond is Nederland daarbij gaan helpen om de zaak in goede banen te leiden. Dat hadden we nooit moeten doen. De coup van 1980 en de December moorden van 1982 hebben Suriname jaren ver teruggeworpen. De wording van Suriname als democratische rechtsstaat werd verstoord. Het land dat nog geen vijf jaar daarvoor volkomen schuldenvrij haar onafhankelijkheid inging werd opgezadeld met onverantwoord grote schulden aan het buitenland en dus in economisch opzicht minder autonoom. En er kwam een binnenlandse oorlog die vele slachtoffers maakte. Het heeft zeker veertig jaar geduurd voordat Suriname die drie klappen te boven is gekomen.
Die ontwikkelingen tekenen de spagaat waarin een voormalige koloniale mogendheid als Nederland en een voormalig koloniaal wingewest als Suriname gedoemd zijn te geraken. Alles wat misgaat in een voormalige kolonie die onafhankelijk is geworden is mede het gevolg van de koloniale verhoudingen van destijds. Niet geheel, maar wel voor een belangrijk deel. Dus blijft Nederland medeverantwoordelijk. Dat kunnen en mogen we niet van ons afschudden. Diezelfde spagaat tekent elke postkoloniale verhouding: te veel bemoeien is verkeerd, te weinig ook. De kunst is de balans vinden tussen ondersteunen zonder te domineren, adviseren zonder het zelfbeschikkingsrecht te ondergraven. Ik vrees dat we die balans nog steeds niet hebben gevonden.
Ik hoorde later dat veel Surinamers, vooral Hindostanen, het gevoel hadden dat hun opvang in Nederland onvoldoende was ondersteund. Dat betreur ik enorm. Hoewel ik weinig met de praktische opvang zelf te maken had, lag mijn verantwoordelijkheid bij de besluitvorming daaromheen. Destijds meenden wij dat de opvang adequaat werd geregeld. Achteraf is zichtbaar geworden dat op bepaalde punten meer aandacht en middelen nodig waren. Toch geloof ik dat de politieke intentie zuiver was: Surinamers waren Nederlanders, met gelijke rechten. Dat uitgangspunt droegen wij met overtuiging uit, ook toen burgemeesters van Amsterdam en Rotterdam klaagden over woningnood. Ons antwoord was eenvoudig: zij zijn onze mensen en hebben recht op een plek in Nederland. De mogelijkheid om naar Nederland te migreren diende ook als veiligheidsventiel. We wilden voorkomen dat etnische spanningen in Suriname zouden ontsporen. Wie zich bedreigd voelde, moest de keuze hebben om elders een toekomst op te bouwen.
De geschiedenis heeft uitgewezen dat dit vertrouwen in de Surinaamse — en in het bijzonder de Hindostaanse — gemeenschap gerechtvaardigd was. Zij hebben zich opvallend goed en relatief snel geïntegreerd, niet door hun herkomst te verloochenen, maar door die te verbinden met hun nieuwe omgeving. Wat mij trof, was de manier waarop dat gebeurde: rustig, waardig, met discipline en ambitie. Zij grepen de kansen die onderwijs en arbeid boden, en verrijkten de samenleving met gemeenschapszin, zorg voor elkaar en een diepgewortelde drang naar vooruitgang. De Hindostaanse gemeenschap heeft goed gebruikgemaakt van de positie als Nederlandse staatsburgers die hen toekwam.
Wie zegt dat Hindostanen niet zichtbaar zijn, kijkt niet goed. Zij zijn aanwezig in alle lagen van de samenleving. Ik neem het mijn medeburgers in Nederland niet kwalijk dat die zichtbaarheid soms onopgemerkt blijft, maar ik neem het opiniemakers wél kwalijk dat zij deze rijkdom niet benoemen. Het is des te belangrijker te beseffen dat de Hindostanen die in De reis van generaties zijn geïnterviewd of hebben geschreven — en tal van anderen — op cultureel, politiek, maatschappelijk en economisch vlak substantieel bijdragen. Ter illustratie de personen uit de gemeenschap die in dit boek zijn opgenomen: Soender en Kishan Hira, Shantie Singh, Warsha Narain, Feroz Amirkhan, Subaash Gogar en Raj Mohan op cultureel terrein; Dowlatram Ramlal, Rabin Baldewsingh, Henna Mathura, Tina Jakoeb en Munish Ramlal op politiek terrein; Kanta Adhin, Rashmi Jadnanansing, Azhaar Ramsaroep en Nishad Matawlie op maatschappelijk terrein; en Vijay en Di’Quinto Lachmansingh, Vijay Gangadin en Aashish Sankersing in het ondernemerschap. En ook middels onderzoek en betrokkenheid zorgen Wim Deetman, Freek Bakker, Jasbir Singh, Hans Ramsoedh, Chan Choenni, Sandew Hira, Hugo Fernandes Mendes, Denie Kasan en Mariëlle Hendriks voor zichtbaarheid van de Hindostaanse gemeenschap.
In de afgelopen halve eeuw heeft de Hindostaanse gemeenschap een bijzondere positie vervuld: die van brug tussen Nederland en Suriname. Die brugfunctie omvat praktische en immateriële elementen — familie- en handelsnetwerken, culturele verbindingen, civiele organisaties en overdracht van kennis en waarden. Zij was van grote waarde toen Suriname werd getroffen door militaire coups, dictatuur en geweld. Families, netwerken, kerken en organisaties hielden de banden warm en maakten hulp en informatieoverdracht mogelijk, ook toen de politieke verhoudingen verhardden.
Vijftig jaar later, is die brug nog even nodig. De geschiedenis verbindt Nederland en Suriname, maar verplicht ook tot verantwoordelijkheid. Wij delen meer dan een verleden: wij delen een toekomst. De Hindostaanse diaspora kent beide werelden, begrijpt beide werkelijkheden en kan optreden als kritische stem – liefdevol en verbonden, niet superieur. Nederlanders moeten daarin bescheiden zijn, kritiek van de voormalige kolonisator is ongepast; de Hindostaanse gemeenschap kan bemiddelen en fungeren als moreel kompas. Dat kompas werkt het beste als het gestoeld is op wederkerigheid: kritische betrokkenheid van de diaspora kan leiden tot verbeterd bestuur en maatschappelijk herstel in Suriname.
Hindostanen? Dat zijn Nederlanders. Inmiddels leven en werken er vier generaties Hindostanen in Nederland. De eerste kwam met koffers vol zorgen; de tweede vond haar weg tussen twee werelden, en de derde voelt zich vanzelfsprekend Nederlands – maar draagt nog de herinnering van haar ouders en grootouders. Aan die jonge generatie wil ik zeggen: wees trots op wie je bent. Nederland glijdt af. Waarden als solidariteit en rechtvaardigheid staan onder druk. Help Nederland terug te keren naar de waardengemeenschap die het ooit pretendeerde te zijn.
Nederland heeft jullie nodig - niet als minderheid, maar als medehoeders van waarden die dreigen te vervagen: solidariteit, rechtvaardigheid en respect. In een tijd van toenemend wantrouwen en conflicten kan juist jullie voorbeeld aantonen dat samenleven mogelijk is, niet ondanks verschillen, maar dankzij verschillen.
Mijn wens is dat de Hindostaanse gemeenschap haar brugfunctie behoudt en verdiept. Dat zij Nederland eraan blijft herinneren dat vrijheid pas betekenis heeft wanneer zij gedeeld wordt. Dat zij in Suriname blijft investeren met kennis, visie en zorg. Suriname en Nederland zullen altijd verbonden blijven. Niet langer door koloniale banden, maar door menselijke. Die verbondenheid leeft voort in families, in herinneringen, in verhalen. De Hindostaanse gemeenschap is daarvan het levende bewijs. Zij laat zien dat uit een geschiedenis van onrecht ook iets moois kan groeien: een gemeenschap die bijdraagt aan zowel de Nederlandse, als de Surinaamse en de Indiase samenleving. En dit zal meer dan zichtbaar zijn in de verhalen die in De reis van generaties zijn opgenomen.
Jan Pronk
Voorwoord in: Vijay Gangadin & Ram Ramlal, De reis van generaties. Vijftig jaar Hindostanen in Nederland, pp. 10-16, Rotterdam: Uitgeverij De Meent, 2025.