Jan Pronk

"Geweldloos verzet is iets heel moedigs ...."

In: De Brug, december 2011

Originele artikel

Jan Pronk (71), oud-kamerlid voor de Partij van de Arbeid, oud-minister van Ontwikkelingssamenwerking in verschillende regeringen, oud-minister van Ruimtelijke Ordening, medewerker van verschillende VN-organisaties en nu vooral een geïnspireerde spreker op universiteiten voor een nieuwe generatie studenten, is vanaf heden lid van het Comité van Aanbeveling van SIVMO. Voor hem staat de geweldloze strijd voorop, binnen Israel, in de door Israel bezette gebieden en op de pleinen van Cairo, New York, Madrid, Barcelona en Amsterdam.

‘Geweldloze acties zijn vaak heel effectief. Geweldloos verzet is heel moedig. Ik heb er grote bewondering voor. Maar alle belangrijke veranderingen komen tot stand door een combinatie van binnenlandse en buitenlandse druk. Als de druk alleen van buitenaf komt is het niet geloofwaardig. Als het alleen om druk van binnenuit gaat is het niet effectief.’ Jan Pronk heeft net een betoog over Europa gehouden en heeft daarna tijd vrij gemaakt om met De Brug te praten. Het is duidelijk hoezeer hij voor ogen heeft hoe een einde is gemaakt aan de Apartheid in Zuid Afrika: een boycot van buitenaf en verzet – liefst geweldloos verzet – van binnen uit. ‘Het heeft heel veel indruk op me gemaakt toen Thabo Mbeki als president van Zuid Afrika in een groot stadion in Johannesburg sprak over “global Apartheid”, wereldwijde discriminatie en uitsluiting, niet meer tussen de landen, maar tussen een bovenklasse en een onderklasse in de hele wereld. Hij zei toen tegen ons: “Dank u, zonder u was de afschaffing van de Apartheid in Zuid Afrika niet gebeurd.” Hij had het daarbij ook over de solidariteit vanuit Europa. Want als je je geweldloos verzet en weet dat anderen solidair zijn en economische en politieke druk uitoefenen, dan ga je door.’

Geldt dat ook voor Israel en de Palestijnen?

‘Tegen de onderdrukking van de Palestijnen moet je je ook vanuit het Westen verzetten. Veel mensen voelen zich in de steek gelaten en dat is gevaarlijk: dan bestaat de kans dat men geweld gaat toepassen. Naar mijn mening is de geweldloze strijd veel effectiever, ten minste als er ook hulp en druk van buiten komt.’

We kennen u vooral van uw optreden ten aanzien van Latijns Amerika, Azië, Afrika, veel minder van het Midden Oosten. Is dat iets waar u zich pas sinds kort mee bezig houdt?

‘Nee, helemaal niet. Toen ik in 1973 minister van Ontwikkelingssamenwerking werd in het kabinet-Den Uyl realiseerde ik me dat we helemaal geen ontwikkelingsrelatie hadden met Arabische en/of moslimlanden. Toen heb ik drie nieuwe landen opgenomen in het beleid: Egypte, omdat het politiek gesproken het allerbelangrijkste land was, Jemen, omdat dat het allerarmste land was en Soedan, waar net een burgeroorlog was beëindigd, ik vond dat je dat moest honoreren.’

En had u ook aandacht voor de Palestijnen?

‘O ja zeker. Maar ik wilde pertinent een goede relatie met Israel. Dat had ik mee gekregen vanuit mijn eigen – hervormde – achtergrond. Ik vond dat Israel recht van bestaan had en moest worden beschermd. Als er in die tijd een oorlog was, was je altijd blij dat Israel het weer had gered. Maar langzamerhand waren wij in de PvdA, ook onder invloed van Nieuw Links, gegroeid naar een meer even-handed, een meer evenwichtige benadering. Toch wilde ik ook met Israel een goede relatie opbouwen en dat deden we door tripartite, driezijdige ontwikkelingsprogramma’s: Nederland gaf financiële hulp zodat Israel technische kennis ter beschikking kon stellen van ontwikkelingslanden, bijvoorbeeld op het gebied van waterbeheersing. Voor mij was de betekenis daarvan dat we Israel hielpen een brug te slaan naar de ontwikkelingslanden. Tegelijk kreeg ik steeds meer oog voor het lot van de Palestijnen. Het Palestina Comité gaven we in die tijd ook hulp. Toen werd ik door Paul Aarts in 1979 – ik was toen geen minister meer, maar Kamerlid - uitgenodigd met een delegatie een bezoek te brengen aan Libanon, aan Beiroet dat was kapotgeschoten, aan de vluchtelingenkampen van de Palestijnen en ook aan Arafat. Die vertelde over de ellende van de Palestijnen, maar politiek was het een heel redelijk verhaal. Zonder retoriek over Israel de zee in drijven of zoiets.
In de jaren tachtig was ik adjunct-secretaris- generaal bij de UNCTAD, de Wereldhandelsorganisatie. Ik had daar de verantwoordelijkheid voor het jaarlijkse rapport over de sociaaleconomische toestand in de bezette gebieden. Het was een onafhankelijk rapport, maar we kregen altijd weer verwijten van Israel en de Verenigde Staten dat we vooringenomen waren. Dat liep vaak uit op een scheldkanonnade en het betekende dat er nooit inhoudelijk werd gepraat over zaken als drinkwater, onderwijs, levensstandaard.’

In 1989 werd u weer minister van Ontwikkelingssamenwerking, eerst in het kabinet-Lubbers III, toen in het paarse kabinet Kok I.

‘We hadden toen ook een programma van directe steun aan de Palestijnen in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever. Ik heb in de jaren negentig, na de Oslo-accoorden, in Ramallah bij wijze van spreken vaak aan de voeten van Arafat gezeten. Er waren ook tuinbouwprojecten in de Gazastrook, maar de export daarvan ging altijd via Israel. Daarom hebben we toen, samen met de Fransen, een havenproject in Gaza gefinancierd. Jammer genoeg is dat nooit van de grond gekomen na de eerste schep. Later is het door de Israeli’s stukgebombardeerd, net zoals het vliegtuig dat we de Palestijnen hadden geleverd. Maar in die tijd probeerden we vooruit te lopen op een toekomstige vredessituatie en de samenwerking te stimuleren tussen Israel, de Palestijnen en Jordanië. Arafat kwam in Nederland op bezoek, maar ook Simon Peres die zei dat hij het helemaal met ons eens was.’

U hebt tegelijkertijd ook raketten geleverd aan Israel, als plaatsvervangend minister van Defensie? ‘Dat was in 1991 tijdens de Eerste Golfoorlog.

Relus ter Beek had een hartaanval gehad en ik verving hem als minister van Defensie. We hebben tegenraketten geleverd aan Israel, toen het werd aangevallen door Irakese scud-raketten. Daar heb ik geen moment over geaarzeld. Die evenwichtige politiek werd ook gedragen door de verschillende ministers van Buitenlandse Zaken met wie ik te maken had: Hans van der Broek, Peter Kooijmans, Hans van Mierlo.
Niet zo lang geleden bracht de journalist Frenk van der Linden mij en Dries van Agt bij elkaar voor een confrontatie. We bleken niet meer zulke tegenstanders als in de tijd van den Uyl. Hij was op veel punten anders gaan denken. Hij heeft een organisatie opgericht met oud-politici en internationale juristen: het Rights forum. Begin 2011 belde hij me of ik mee wilde met een delegatie naar Gaza. We reisden er in oktober heen via Egypte, waar ik ook gepraat heb met jongeren en met mensen van de Arabische Liga. Mijn conclusie is dat de blokkade van Gaza door Israel en de internationale gemeenschap volkomen contraproductief is en de positie van Hamas in Gaza alleen maar versterkt. Hamas kan daardoor zijn autoritaire bewind blijven uitoefenen en er is een maffiose, illegale handel via de tunnels vanuit Egypte. Die situatie lijkt in het voordeel van Hamas, Israel èn Egypte te zijn, want aan het andere eind van de tunnels in Egypte zie je een bloeiende stad.
Ik heb ook zelf contact opgenomen met het Nederlandse meisje Anne de Jong, die op een van de schepen naar Gaza zat en door de Israeli’s is gearresteerd. Zij heeft op mijn aanraden een boek geschreven over geweldloos verzet, waarin zij veel Palestijnen en israeli’s aan het woord laat, ik heb er een voorwoord voor geschreven.’

Hoe ziet u de situatie nu? 

‘Het is een anomalie, een groot conflict dat een uitstraling heeft in de regio, tot in zuidwest Azië en noordoost Afrika. Het Westen heeft zich er volkomen ongeloofwaardig mee gemaakt en het conflict kan worden gebruik om van alles te rechtvaardigen.
Ik heb grote kritiek op het zogenaamde Kwartet, dat moet bemiddelen. Dat is volkomen verkeerd samengesteld; de Verenigde Naties had daar nooit deel van uit moeten maken naast de VS, Rusland en Europa. De VN is de hoeder van het internationaal recht en internationale waarden. Nu waren ze vanaf het begin gedwongen compromissen te sluiten. De VN zou er uit moeten en de Arabische Liga er in. Nu is het Kwartet volkomen machteloos en heeft niets voor elkaar gebracht.’

Wat vindt u er van dat Abbas naar de Verenigde Naties is gestapt en volledig lidmaatschap heeft aangevraagd?

‘Ik heb daar grote bewondering voor. In de politieke impasse die was ontstaan kwam hij met een Palestijns initiatief. Dat is een gerechtvaardigde stap. In de VN is steeds gepraat overeen tweestatenoplossing. Als Palestina lid zou zijn van de VN zou dat de zaak vergemakkelijken. Het is dan helderder dat iedereen zich moet houden aan het internationaal recht, de Palestijnen zelf ook.
Gied ten Berge heeft me er op gewezen dat de conflicten binnen de godsdiensten, christendom, jodendom en islam, vaak belangrijker zijn dan tussen de religies.
Dit is een politiek conflict, een conflict over land, maar een conflict met een religieuze dimensie. Het is in diepste wezen geen religieus conflict, maar het kan tot een religieus conflict worden gemaakt. Dat kan ook door buitenstaanders gebeuren. Ik heb in de loop van de tijd meer oog gekregen voor de religieus-culturele dimensie van het ontwikkelingsvraagstuk. De wortels van conflicten liggen meestal in de sociaaleconomische sfeer zoals grond, water, energie. Maar de tegenstellingen kunnen tot politieke, religieuze en culturele tegenstellingen worden gemaakt. Dan worden identiteitsverschillen benadrukt en wil men graag terugvallen op vertrouwde idealen, zoals het nationalisme. Maar sociaal- economische problemen zijn in wezen gemakkelijker aan te pakken dan culturele en religieuze problemen. Daarom zou je er zo vroeg mogelijk bij moeten zijn om de sociaal-economische kwestie op te lossen en escalatie te voorkomen.’