Jan Pronk

Jan Pronk

Fiat Justitia

Originele artikel

Door: Jeroen Rijsdijk en Ruben Brouwer
In: Fiat Justitia
Jaargang 19, nr. 5, Augustus 2007, pp. 30-34

 ‘Vroeger was alles beter’, is een door oudere mensen vaak gebezigde uitdrukking. Hoewel dergelijke uitdrukkingen in negentig procent van de gevallen niet opgaan, vraagt een ieder zich wel eens af hoe het leven zou zijn zonder de ‘overkill’ aan informatie waarmee wij in het ‘digitale tijdperk’ iedere minuut van de dag worden geconfronteerd. De moderne consumptiemaatschappij, waarin van alles teveel is, heeft er toe geleid dat veel informatie voor kennisgeving wordt aangenomen, op de inhoud van een boodschap wordt niet meer gelet. Deze ontwikkeling is misschien nog wel het beste te omschrijven als het opzetten van een schild, een schild ter zelfbescherming. Wie al het wereldleed tot zich zou nemen, komt geheid niet meer in slaap. Wanneer het journaal van acht uur echter verhaalt over de problemen die ontwikkelingslanden teisteren, wordt het masker veelal afgezet en voelt een ieder een diep medelijden met de gekwelde blikken op het scherm. Geraakt worden door leed, het kan dus nog wel. En het geeft direct de importantie van het onderwerp weer; ontwikkelingslanden, hét issue van de eenentwintigste eeuw. Voormalig minister van Ontwikkelingssamenwerking, Jan Pronk – ervaringsdeskundige bij uitstek – gaat in dit in op de centrum-periferie theorie, de ontwikkeling van mensenrechten, de toekomst van ontwikkelingslanden, de situatie in Darfur en de opzet van de Verenigde Naties.

U staat bekend als een van de sociaalste politici die Nederland ooit heeft gehad. Waar komt die betrokkenheid met het lot van anderen vandaan?
Ik ben heel bewust PvdA. Vanuit mijn studie economie in Rotterdam heb ik heel rationeel gekozen voor de sociaaldemocratie. Ik heb heel bewust niet een hele vroege keuze gemaakt voordat ik ging studeren of in mijn eerste jaar, maar pas op het moment dat ik was afgestudeerd, zodat ik een analytisch onderbouwde keuze kon maken die dan ook zou beklijven. Dat is een element. Het tweede element is dat ik altijd heb behoord tot de protestantschristelijke kerk. Ik noem mijzelf nog steeds christen, hoewel ik inmiddels wel behoorlijk ver verwijderd ben van een oorspronkelijk theologisch gedachtegoed. Vanuit die protestantse optiek heb ik me ook geschaard in wat in die tijd – de jaren vijftig – ‘De doorbraak’ heette. Dit hield in dat je als christen niet hoorde te kiezen voor een christelijke politieke partij, maar dat je diende op te trekken met iedereen die zich inzette voor verandering en sociale gelijkheid. Binnen de sociaal-democratie heb ik mij vervolgens zeer sterk gericht op de problemen van ontwikkelingslanden, maar dat was min of meer toevallig. Ik was heel erg geïnteresseerd in politiek en internationale ontwikkeling, maar van ontwikkelingslanden had ik niet zoveel kennis in de jaren vijftig. Door mijn studie aan de universiteit van Rotterdam, waarbij ik koos voor leermeester Tinbergen – dé econoom van Nederland die later de Nobelprijs zou winnen als eerste econoom in de wereld – , ben ik echter op dat pad terechtgekomen.

 
“Darfur is een politiek, een economisch, een ecologisch en tribaal probleem”
 
Wanneer het in het onderwijs over ontwikkelingslanden gaat, komt al vrij snel de centrum-periferie theorie ter sprake. In hoeverre is deze theorie nog als actueel te beschouwen?
Het centrum-periferie model, dat lange tijd in zwang is geweest in analyses van de positie van arme mensen in met name de Derde Wereld, is eigenlijk van de jaren zestig. Raúl Prebisch is een van de economen die dat sterk heeft beargumenteerd en ook geanalyseerd. Het centrum in de wereld waren dan het westen en het noorden, die zichzelf verhieven door de periferie voortdurend uit te buiten. Dat kon geanalyseerd worden aan de hand van bijvoorbeeld handelsrelaties en grondstoffenprijzen. Ik vond dat een interessante analyse, maar deel hem niet meer omdat de wereld inmiddels is veranderd. Beter is het nu te spreken van een gelaagdheid van de wereldeconomie, waarbij twee lagen – een bovenen een onderlaag – als het ware over elkaar heen vallen. Hierbij bestaat de top niet alleen maar uit een elite, maar uit ongeveer tweederde van de wereldbevolking. Ik kies daar dan wel als terminologie middenklasse voor, wereldwijde middenklasse, upperclass en onderklasse. In sommige landen is bijna negentig procent van de hele bevolking toe te rekenen aan die bovenste twee lagen, terwijl het in andere landen nog geen tien procent is. Ook zijn er landen waarbij het ‘fiftyfifty’ is. Armoede is dus niet meer geografisch bepaald, landen tegenover andere landen, maar veel meer in klassen. Ik constateer dat er een grote groep mensen is – ongeveer tweederde van de wereldbevolking – die het redelijk heeft, met een behoorlijk perspectief. Daar tegenover staat een groep die maar niet van de economische groei weet te profiteren en steeds dieper wegzakt. Duitsers noemen dit wel een ‘Zwei-Drittel-Gemeinschaft’.
 
Ontwikkelingshulp heeft een steeds centralere plaats in de wereld gekregen. Bent u tevreden over de gemaakte progressie?
Er zijn stappen vooruit gezet en ook achteruit; de dekolonisatie was een grote stap vooruit in de wereld na ’45 – de oprichting van de Verenigde Naties heeft daar zeer sterk toe bijgedragen. Dat is een. Punt twee: er is een wereldwijde economische groei gekomen, waarvan heel veel landen hebben geprofiteerd. Ook voor ontwikkelingslanden is dat een stap vooruit geweest. Punt drie: grote vooruitgang aan het einde van de Koude Oorlog, waardoor er geïnstitutionaliseerde vrede tot stand is gekomen. Dat zijn stappen vooruit. Stappen achteruit zijn: veel meer conflicten in binnenlanden, terwijl ten gevolge van de globalisering de ongelijkheid in de wereld aanzienlijk is toegenomen. Ongelijkheidscijfers, die aan de hand van verschillende ratio’s bekeken kunnen worden, wijzen dit ook uit. Zij gaven tot begin jaren negentig een veel gunstiger beeld dan nu. Een andere stap achteruit is de toegenomen culturele polarisatie. Over zulke ontwikkelingen moeten we ons op het ogenblik grote zorgen maken. Tevreden ben ik dus niet.
 
En wat betreft de ontwikkeling van mensenrechten?
Tot op zekere hoogte. Internationale mensenrechtenverdragen hebben in ieder geval heel erg geholpen, hoewel er altijd sprake is van een lange ‘time lack’; beginselen moeten worden gecodificeerd in verdragen, die op hun beurt weer moeten worden goedgekeurd en omgezet in nationale wetgeving. Zoiets kost tijd. Bovendien heb je landen die als ze dit eenmaal gedaan hebben, er verder niks meer meedoen. Maar de civiele samenleving in die landen heeft wel een norm waarop ze zich kan beroepen naar autoriteiten toe, en ook naar de internationale gemeenschap. Mensenrechtenverdragen hebben door de komst van internationale instituties, zoals het Internationaal Strafhof, steeds meer geldingskracht gekregen. Internationale instituties zijn gaan letten op de schending van mensenrechten waar dan ook in de wereld; landen als
 
“Een organisatie als de VN kan alleen maar van de grond komen, als het machtigste land meedoet en garandeert dat zij dit ook blijft doen.”
 
Argentinië en Thailand zijn dan ineens niet ver weg meer. Institutioneel is er dus heel wat verbeterd, maar dat neemt niet weg dat er nog steeds grote gebieden zijn waar mensenrechten zeer aanzienlijk worden geschonden. Soedan, waar ik gewerkt heb, is daar een goed voorbeeld van. Hier in het westen gaat het een stuk beter maar onstaan nieuwe schendingen, zoals schending van het recht op privacy.
 
Denkt u dat de huidige ontwikkelingslanden ooit onbezorgd naar de toekomst kunnen kijken?
Er zijn landen die vroeger als arm werden beschouwd, maar die het nu heel goed doen. Kijk maar naar India, waar in de jaren zestig nog met grote zorg naar werd gekeken. Zij hebben nu al jaren meer dan tien procent groei. Tegelijkertijd leven echter wel 400 miljoen mensen – op een bevolking van 1,1 miljard – behoorlijk onder de armoedegrens. Dan kom ik weer terug op het punt dat je eigenlijk niet meer over landen zou moeten spreken, maar over klassen; staatsgrenzen worden steeds minder belangrijk, ook in economisch opzicht. Armoede zal er altijd blijven, maar het gaat erom de armoedebestrijding zo sterk mogelijk te intensiveren. Iemand kan niet van het ene op het andere jaar vanuit een onderklasse in een middenklasse terechtkomen, uitzonderingen daargelaten. Maar wanneer het perspectief van mensen ieder jaar een beetje beter wordt, ben je al een heel eind op de goede weg. Inmiddels is er sprake van nóg een probleem: de economische groei werkt zeer vervuilend. De gevolgen die dit heeft voor bijvoorbeeld vruchtbare grond en de beschikbare hoeveelheid water worden voortdurend afgewenteld op de armste bevolkingsgroepen, die naar de minder leefbare gebieden worden gedreven. De milieuschaarste die hier het gevolg van is, neemt ook toe door de hoge economische groei in India en China. Toch moeten wij – het westen – niet met de beschuldigende vinger naar die landen wijzen; zij liggen achter doordat wij maar doorgaan.
 
Waar ligt de oorsprong van het conflict in Darfur?
Darfur is een politiek, een economisch, een ecologisch en een tribaal probleem. Politiek: Darfur is tot 1916 een staat geweest, een onafhankelijk sultanaat. In 1916 is het door de koloniale mogendheid Engeland bij de rest van Soedan ingelijfd. Er is dus altijd een politiek probleem geweest. Er zijn nog steeds mensen die onafhankelijkheid nastreven, maar de meeste zeggen dat niet meer te willen. Zij zeggen: ‘‘We willen best bij Soedan horen, maar dan willen we wel meedelen in de macht.’’ Dat is een hele belangrijke oorzaak van het conflict, een historisch-politieke. Twee: vanuit Khartoem – het centrum van de macht – is er veel te weinig gedaan aan de economische ontwikkeling van Darfur. Dit is het gevolg van de oorlog tussen noord en zuid in Soedan, die vijftig jaar heeft geduurd. Khartoem heeft toen al het geld geïnvesteerd in de bestrijding van de beweging in het zuiden; men deed niks meer aan gezondheidszorg en onderwijs in de regio. Ook zijn er talloze tribale problemen, die door leiders worden gemanipuleerd. Voor een deel heeft dat weer ecologische oorzaken; er komen steeds meer mensen en vee, waardoor er minder water is en de grondkwaliteit achteruit gaat.
 
In oktober vorig jaar werd u door de Soedanese regering verzocht binnen tweeënzeventig uur het land te verlaten. Welke reden lag hieraan ten grondslag?
Er was een vredesakkoord gesloten over Darfur tussen de regering en een van de rebellenbewegingen. Dat was niet de beste zet die de internationale gemeenschap had kunnen plaatsen, want het was beter geweest als er een vrede was gekomen tussen de regering en alle rebellenbewegingen. De regering is vervolgens de troepen van die rebellenbeweging gaan gebruiken om de anderen aan te vallen. Men sloot die anderen uit door te zeggen dat het terroristen waren, dat ze op de knieën moesten. Met andere woorden: het vredesakkoord werd door de regering misbruikt om toch een overwinning te boeken. Ik heb dat bekritiseerd – eerst in alle mogelijke gesprekken met de autoriteiten, later in mijn rapportages aan de veiligheidsraad en op persconferenties. Dat ging hen irriteren en toen hebben ze bepaalde formuleringen, die ik heb gebruikt, gehanteerd om te zeggen: u bent ‘persona non grata’.
 
“Je zou eigenlijk niet meer over landen moeten spreken, maar over klassen”
 
Condoleezza Rice, de minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten, heeft onlangs gesteld dat de wereld gefaald heeft met Darfur. Bent u het met haar eens?
Als er iemand heeft gefaald, is het de VS wel. De genocide, die volgens de Amerikanen genocide wás, vond plaats in 2003 en 2004. Verschillende deskundigen, politici en VN-medewerkers hebben toen regelmatig aan de leden van de Veiligheidsraad, waarvan de VS deel uitmaakt, gevraagd om Darfur op de agenda te plaatsen. Maar dat wilden ze niet. Pas in juli 2004 is er voor het eerst door de Veiligheidsraad over gesproken, maar toen waren er al zo’n kleine tweehonderdduizend mensen vermoord. In de Resolutie, die daaruit voortvloeide, kwam alleen maar te staan dat het niet goed ging en dat ik me – ik was net tot ‘special representive’ benoemd – ook met Darfur moest gaan bezighouden. Men heeft toen aan de Afrikaanse Unie gevraagd om troepen naar Darfur te sturen. Maar de Amerikanen hebben daar niks gedaan en alleen maar ‘boe’ geroepen. Bovendien waren ze te laat, want als er sprake is van genocide moet je direct optreden en niet twee jaar later roepen dat het genocide was. De wereld, en met name de Amerikanen, zijn medeverantwoordelijk voor het leed in Darfur doordat ze bewust geen actie ondernomen hebben. Daar bestonden wel argumenten voor, maar die waren louter kortzichtig. Laat ze dus alsjeblieft zwijgen in Washington.
 
U klinkt niet erg positief over het functioneren van de Verenigde Naties, en dan met name de Veiligheidsraad.
Nee, dat klopt. De VN is het beste wat je hebt als internationaal instituut in het kader van internationale rechtsorde, maar het functioneert steeds minder goed; de VN wordt in grote delen van de wereld gezien als niet neutraal, als westers. Dat is niet helemaal terecht, maar wel een beetje. De besluitvorming in internationale organisaties wordt natuurlijk toch bepaald door westerse machten. Om dit te veranderen zou er een andere verdeling van macht in de wereld moeten komen, waarbij wat rechtvaardiger besluitvormingsmogelijkheden tot stand worden gebracht – niet alleen in de Veiligheidsraad maar ook in het IMF en WTO. Ik sta hier niet alleen in, want de Amerikaanse econoom Stiglitz – voormalig Nobelprijswinnaar en topadviseur van Bill Clinton – heeft dezelfde mening. Internationale organisaties zijn nu vooral de spreekbuis van westerse landen, wat ontwikkelingslanden ook echt zo zien. Dat is funest, omdat het de geloofwaardigheid van dergelijke organisaties kwetsbaarder en geringer maakt. Daar moet verandering in komen. Probleem is alleen dat de westerse landen die de ‘stoot’ tot de VN hebben gegeven na de Tweede Wereldoorlog – fantastisch dat ze dit gedaan hebben – hun eigen positie hebben veiliggesteld. Middels een vetorecht kun zij veranderingen tegenhouden. Hierdoor marginaliseert het systeem steeds meer.
 
Het systeem van de VN is dus teveel gebaseerd op het tijdperk net na de Tweede Wereldoorlog?
Ja, maar de Amerikanen hebben het fantastisch gedaan, daarvoor past louter dankbaarheid. Zonder de VS – het machtigste land, de overwinnaar van de Tweede Wereldoorlog – had de
 
“De VN is het beste wat je hebt als internationaal instituut in het kader van internationale rechtsorde, maar het functioneert steeds minder goed”
 
VN nooit opgericht kunnen worden. Zij hebben gezegd: ‘‘Wij willen onze macht niet alleen maar gebruiken ten gunste van onszelf, maar willen haar delen met anderen.’’ Belangrijkste doel hierbij was te voorkomen dat een land macht gaat gebruiken om andere landen te overheersen, zoals Duitsland in de Tweede Wereldoorlog had gedaan. Een organisatie als de VN kan alleen maar van de grond komen, als het machtigste land meedoet en garandeert dat zij dit ook blijft doen. De VS heeft dat gedaan, tot op een bepaald moment. Er wordt door de Amerikanen vaak gezegd dat er sprake is van anti-Amerikanisme, maar dat is er niet; overal in de wereld is ontzettend veel verlangen naar het Amerikaanse model. Maar er is natuurlijk wel heel veel kritiek op het Amerikaanse beleid – beleid, dus niet op Amerika op zich. De VS zou zich veel meer moeten realiseren dat het land met de meeste macht de grootste terughoudendheid dient te hanteren met het daadwerkelijk toepassen van die macht. Zodra dat namelijk niet gebeurt, worden er precedenten geschapen en gaan anderen hetzelfde doen. De VS is zich dit op een gegeven moment veel te weinig gaan realiseren, al is dat eigenlijk nog maar van recente datum – het begin van het nieuwe millennium. De Amerikaanse strategie is echt veranderd; men legt uitkomsten van internationale onderhandelingen naast zich neer en zegt verdragen die internationaal zijn gesloten eenzijdig op. Na de komende verkiezingen zal moeten blijken of deze koerswijziging definitief is. Ik had mijn hoop wat dat betreft op Obama gevestigd, maar hij zakt in de peilingen hard weg ten opzichte van Hillary Clinton. Zolang de gezondheidszorg binnen de VS het belangrijkste verkiezingsthema blijft, vrees ik echter het ergste.
 
De voormalige secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, stond bekend als een succesvol hervormer, stimulator en bruggenbouwer. Dicht u zijn opvolger, de Zuid-Koreaan Ban Ki-Moon, dezelfde kwaliteiten toe?
Ik ken hem niet persoonlijk, maar ik vind niet dat hij tot nu toe erg uit de verf komt. Zijn benoemingenbeleid is niet te volgen en hij is ook erg voorzichtig – staat vooral in de Amerikaanse ‘slip stream’. Ik kan me dat wel voorstellen het eerste half jaar – een secretaris-generaal moet heel wat jaren mee – , maar ik hoop wel dat het verandert.
 
Welke boodschap zou u de lezers van dit blad willen meegeven?
Studeer – niet alleen maar technocratisch, maar ook met je hart en met je hoofd. Dat is misschien een ouderwetse boodschap, maar ik meen het echt. Neem kennis van de ethiek en het internationale recht, zodat je – zonder vooringenomenheid – weet waar je het over hebt en de domheid kunt bestrijden met argumenten. Ik zeg niet dat je een bepaalde opvatting moet hebben, maar je moet je eigen opvatting baseren op kennis van zaken. Die kennis van zaken moet je continue blijven verfrissen. Besteed daarom veel tijd aan studie en informatie, maar blijf bovenal kritisch.
 
“Internationale organisaties zijn nu vooral de spreekbuis van westerse landen”
 
Personalia
Johannes Pieter Pronk is geboren op 16 maart 1940 in Scheveningen. Hij doorliep het Gymnasium op het Haagse Zandvlietcollege en studeerde vervolgens economische wetenschappen aan de Nederlandse Economische Hogeschool in Rotterdam. Hij werd in 1966 voorzitter van de PvdA-afdeling in Krimpen aan de Lek. Het bleek het begin van een succesvolle politieke carrière; Pronk was achtereenvolgens lid van de Tweede Kamer (1971-73) en het Europees Parlement (1973), minister van Ontwikkelingssamenwerking (1973-77), nogmaals lid van de Tweede Kamer (1978-80, 1986-89), nogmaals minister van Ontwikkelingssamenwerking (1989-98) en minister van VROM (1998-2002). In 2002 werd hij benoemd tot VN gezant voor duurzame ontwikkeling. In Nederland was hij in diezelfde tijd voorzitter van de federatie Vluchtelingenorganisaties Nederland. Hij legde die functies neer toen hij medio 2004 werd benoemd tot Speciaal VN Vertegenwoordiger in Soedan, waar hij tot eind 2006 de leiding had van de VN vredesoperatie. Thans is hij hoogleraar theorie en praktijk van internationale ontwikkeling aan het Institute of Social Studies in Den Haag. Van zijn hand verschenen onder andere de volgende boeken: ‘De kritische grens’ en ‘Willens en wetens. Gedachten over globalisering en politiek’. Zijn grootste passie is hardlopen.