‘Een geschenk voor het leven’
Toespraak 4 mei Dodenherdenking, Diepenveen
Vandaag, 4 mei, herdenken we de doden: zij die vielen in de strijd en zij die de dood zijn ingejaagd; gesneuvelde militairen in de meidagen van 1940; slachtoffers van de Holocaust, Joden die werden vermoord omdat zij Joden waren; mannen en vrouwen uit het verzet die stonden voor het vuurpeloton; burgers die omkwamen bij bombardementen op steden, en vele anderen, die door de bezetter zijn omgebracht of stierven door honger of geweld.
We herdenken nog steeds, lang na het einde van de Tweede Wereldoorlog, door heel Nederland heen. Jonge mensen, vele jaren na de oorlog geboren, voegen zich in de rijen van hen die een moment stilte betrachten uit respect voor de doden en voor de offers, toen gebracht.
“Waarom ga jij dit jaar naar de dodenherdenking?” vroeg mijn kleindochter. “Ik ga niet. Ik kan het niet opbrengen. Er vallen zoveel doden in Gaza, tientallen elke dag opnieuw, nu al bijna zestigduizend en Nederland kijkt weg. In den Haag heeft men de mond vol over mensenrechten, maar die worden met de voeten getreden. Het Internationale Gerechtshof roept regeringen op alles te doen om genocide te voorkomen, maar niemand doet iets. Het mocht nooit meer gebeuren, beloofde jullie generatie, nooit meer Auschwitz, nooit meer concentratiekampen, nooit meer een Holocaust, maar het gebeurt toch en jullie generatie verdoezelt het. Jullie praten recht wat krom is. Ik vind dat huichelachtig en daarom ga ik niet naar de Dam”.
Ik voelde me aangesproken. Mijn kleindochter en ik denken over de oorlog in Gaza hetzelfde. Zij demonstreert regelmatig op haar universiteit en op het station in Den Haag en neemt de trein naar demonstraties in andere steden. Ik neem sinds meer dan een jaar deel aan de wekelijkse sit-in voor het ministerie van Buitenlandse Zaken, het gebouw en het departement waar ik zelf zeventien jaar minister was. Ik ben daar samen met jonge ambtenaren en anderen die hen ondersteunen bij een stille wake voor de slachtoffers van 7 oktober 2023 en de maanden daarna. Ik heb daar enkele keren gesproken en zal volgende week op andere plaatsen spreken bij de herdenking van de Nakba, die andere Exodus, de uittocht en verdrijving van de Palestijnen uit de nieuwe staat Israël, nu bijna tachtig jaar geleden.
“Hoe breng je dat met elkaar in overeenstemming?” vroeg mijn kleindochter.
Ik kan dat, met overtuiging, maar ik vind het moeilijk die overtuiging over te dragen aan jongeren die de oorlog niet hebben meegemaakt en zich betrokken voelen bij de strijd tegen onrecht en discriminatie die sinds het begin van deze eeuw is opgelaaid. Mijn kleindochter en ik verschillen 65 jaar. Ik was een kind van voor de oorlog, net vijf jaar toen we werden bevrijd. Zij behoort tot de generatie Z, geboren na de eeuwwisseling, en heeft nooit een oorlog van dichtbij meegemaakt. Van haar generatie ontmoet ik vele anderen die net zo naar de wereld kijken als zij. Het valt me op dat veel jongeren moedeloos zijn, wanhopig zelfs: het gaat maar door, er wordt niet geluisterd, het heeft allemaal geen zin meer. Ellen Mangnus, die samen met mij vorig jaar een boekje publiceerde met als titel ‘Kijk niet weg’, schreef me dat ook haar studenten daarmee worstelen. Men ontbeert perspectief, is betrokken, maar niet in staat dat in handelen om te zetten. Men voelt zich machteloos.
Juist de ellende van de oorlogsslachtoffers van vandaag en het gevoel van wanhoop en machteloosheid van mensen die zich hun lot aantrekken daagt me uit om na te denken over de betekenis van 4 en 5 mei. Daarbij helpt het ook mijn eigen herinneringen aan de oorlog op te roepen.
‘We zijn vrij’
Voor mij als kind was de oorlog normaal. Ik had nooit iets anders meegemaakt en wist niet beter. Mijn persoonlijke herinneringen gelden vooral het laatste jaar, de Hongerwinter. Ons gezin woonde in Scheveningen, maar dat werd Sperrgebiet en half Scheveningen werd gedwongen te evacueren. Wij kwamen terecht in Den Haag. Mijn vader was onderwijzer en liep iedere dag een paar uur heen en weer naar school. Hij was een fervent fietser, maar zijn fiets was hem afgenomen. Van tijd tot tijd moest hij onderduiken uit vrees naar Duitsland te worden getransporteerd. Ik herinner me dat ik als kind erop uit werd gestuurd om een boterham te bemachtigen. Mijn moeder ging op hongertocht langs boeren in de provincie en kwam thuis met weinig of niets. Ik herinner me dat de kachel koud bleef, dat ik honger had, regelmatig met mijn moeder naar de gaarkeuken ging voor een pannetje soep. Ik herinner me dat huizen in onze straat werden doorzocht om onderduikers op te sporen. In de rij voor de gaarkeuken was ik getuige van een razzia, gepleegd door soldaten met geweren. Ik begreep niet wat er gebeurde, maar ik zag dat mannen probeerden weg te duiken. Tevergeefs: ze werden weggeplukt uit de rij en meegevoerd. Ik zag angst. Het was de eerste keer dat ik besefte dat grote, volwassen mensen tegen wie ik als kind opkeek, bang konden zijn voor anderen.
Als oorlogskind begreep ik niet veel, maar kinderen voelen aan wanneer volwassenen treurig zijn of bang, dan wel opgelucht en gelukkig. Beide had ik meegemaakt. Ik had de rode gloed gezien boven Den Haag na het bombardement van Bezuidenhout. Maar ik had ook vliegtuigen gezien die voedselpakketten afwierpen. Ik had meegelopen in een feestelijke optocht met lampions. Van een Canadese soldaat had ik een stukje chocola gekregen. Mijn vader zei: “we zijn vrij”. Wat vrijheid was wist ik niet, maar de mensen waren vrolijk als ik nooit eerder had meegemaakt en ik begreep: er was niets meer om bang voor te zijn.
We waren als gezin de oorlog heelhuids doorgekomen. Dat gold niet de hele familie. Mijn oom vocht in Nederlands-Indië tegen de Japanners, werd gevangengenomen en onthoofd. Een tante van mijn echtgenote verloor haar hele gezin bij een bombardement op Scheveningen: vader, zoon en twee kleine kinderen. Voor die tante is het na de oorlog altijd vier mei gebleven. Voor haar werd het op vijf mei nooit feest. Ook zij horen tot de talloze doden die wij vandaag herdenken.
‘Een geschenk voor het leven’
Al met al waren mijn persoonlijke herinneringen scherp, maar niet traumatisch. In vergelijking met andere Nederlanders was het leed dat ons trof niet groot. Maar ik weet wat oorlog is en ik ben dankbaar dat ik die tijd niet alleen uit verhalen ken, maar zelf heb meegemaakt.
In een eerdere toespraak heb ik mijn voormalige collega Hans van Mierlo geciteerd die zijn eigen ervaringen aan die periode opgeschreven heeft in een boekje over zijn kinderjaren. Die liepen min of meer parallel aan wat ik zojuist beschreef: “Geen verdriet, wel angst, felle angst soms en een latente spanning en opluchting als een gevaar geweken is. De herinnering aan die gevoelens wijkt nooit meer en maakt de oorlog tot een geschenk voor het leven”.
Een geschenk voor het leven. Het lijkt een anomalie, maar ik begrijp wat van Mierlo bedoelt: de oorlog als een bron van kracht en inspiratie, als een richtsnoer bij het maken van keuzes. Herdenking van de doden - ‘opdat wij niet vergeten’ - vanuit een besef dat we het niet opnieuw mogen laten gebeuren. Zo heb ook ik het leren zien: overleven en bevrijding als een voorrecht. Dat verdien je niet, maar heb je ontvangen uit handen van degenen die hun leven gaven voor de vrijheid van anderen. Het is een voorrecht, geen recht, en dat voorrecht verplicht.
Hoe ik tot die gedachte kwam weet ik niet. Misschien werd het mij bijgebracht in de kerk, misschien door bestudering van de geschiedenis. Voor mij waren 4 en 5 mei onverbrekelijk met elkaar verbonden. De viering van de bevrijding was een teken van hoop: vrede, vrijheid en recht zijn mogelijk. Maar die hoop moet wel worden waargemaakt en dat is een opdracht, een plicht.
Nooit meer geldt voor iedereen, nu
Mijn kleindochter ziet dat dus anders. Ze gelooft er niet meer in, evenmin als vele anderen. Op een aantal plaatsen in Nederland worden alternatieve inclusieve dodenherdenkingen georganiseerd, waarin aandacht wordt gevraagd voor de doden die vandaag vallen, in Gaza en op de Westbank. Daarvoor zijn we medeverantwoordelijk, zeggen die jongeren.
Zij hebben gelijk. Ik begrijp degenen die de alternatieve dodenherdenking verkiezen boven de dodenherdenking zoals wij die vandaag meemaken erg goed. Ik ben het met hun eens dat we ons tegen het wegkijken moeten verzetten en betreur het dat het Nationale Comité 4 en 5 mei heeft verklaard dat de nationale herdenking niet het moment is om stil te staan bij de doden van vandaag, omdat op 4 mei de Nederlandse slachtoffers van oorlogsgeweld en onderdrukking centraal staan. Maar toen enkele jaren geleden de kring van degenen wij herdachten werd uitgebreid tot de Nederlandse militairen die waren omgekomen in Indonesië en later bij vredesoperaties, heb ik op 4 mei ook gedacht aan de Indonesische slachtoffers van de politionele actie en aan de doden in Srebrenica, of het Nationale Comité dat nu goed vond of niet. Datzelfde geldt vandaag voor de mannen, vrouwen en kinderen die worden omgebracht in Gaza. We hebben met hen te maken, want de wereldgemeenschap en in het bijzonder het Westen, dus ook Nederland, heeft nog niet zo lang geleden schuldbesef over de Shoa afgekocht en onze verantwoordelijkheid op anderen afgewenteld, met de Nakba als gevolg. Die gaat nog steeds door. Als we op 4 en 5 mei plechtig beloven ‘nooit meer’, dan moeten we beseffen: ‘Nooit meer geldt voor iedereen, nu.’
In de kerk leerde ik als kind: iedereen kan je naaste zijn. Je naaste voorbijlopen - wegkijken in het jargon van vandaag - is een zonde. Na de oorlog verscheen een boekje met interviews met ooggetuigen van de Jodenvervolging, geen oorlogsmisdadigers, geen verzetshelden, maar omstanders, fatsoenlijke mensen. Zij stonden erbij, keken ernaar, keken soms de andere kant op, hadden medelijden, wilden zich liever niet voorstellen wat de weggevoerde mannen, vrouwen en kinderen te wachten stond, wilden soms liever helemaal niets weten. Sommigen waren onverschillig, de meesten voelden zich machteloos, enkelen zeiden zich te schamen.
Dat is vandaag met betrekking tot de slachtoffers in Gaza niet anders. Erger nog, er is een gevoel bijgekomen: het gevoel niet lastiggevallen willen worden, maar met rust gelaten, ons comfort niet te laten verstoren door catastrofes elders en een oproep daar iets tegen te ondernemen. Jongeren en anderen die de dodenherdenking niet willen bijwonen of kiezen voor een alternatief spreken ons daarop aan. Zij dagen ons uit: verhef je stem. Zij willen hun betrokkenheid in handelen omzetten en zeggen: weg met onverschilligheid, weg met vermeende machteloosheid, het laten prevaleren van eigen comfort en het verschuilen achter je eigen gelijk. Onverschilligheid is onvergeeflijk. Wegkijken, negeren, ontkennen, doen alsof je neus bloedt, alleen uit zijn op eigen belang en eigen comfort, past niet in een beschaving die kon worden hersteld na de offers die waren gebracht door de mensen die wij op 4 mei herdenken.
Daarom moeten we ieder jaar opnieuw op 4 mei de opdracht in ontvangst nemen die we krijgen van de mensen die we herdenken: de opdracht vrede, vrijheid, recht, menselijke waardigheid en humaniteit te bewerkstelligen, de opdracht partij te kiezen voor weerloze slachtoffers, waar dan ook, ook de doden van vandaag.
In ons land is de dodenherdenking ieder jaar opnieuw een uniek moment van saamhorigheid en verbinding. Een geschenk voor het leven. Laat dat zo blijven.
Jan Pronk
Toespraak Dodenherdenking
4 mei 2025, Dorpskerk, Diepenveen