Jan Pronk

Een minuut stilte - 4 mei 2014

Toespraak Nationale Dodenherdenking, 4 mei 2014, Grote Kerk, 's Hertogenbosch

Waarom herdenken we de doden, de miljoenen slachtoffers van de Shoa, de Joden die werden vermoord omdat zij Joden waren, de mannen en vrouwen uit het verzet die stierven voor het vuurpeloton, de militairen vielen bij de verdediging van ons land aan het begin van de oorlog of later bij de bevrijding, en al die anderen die omkwamen bij het bombardement op Rotterdam en daarna, door onderdrukking, honger of geweld? Waarom houden we nog steeds twee minuten stilte, jaren na dato, ook nu er steeds minder ooggetuigen zijn en de meesten van ons pas na de oorlog geboren zijn?

Kennelijk hebben we daar behoefte aan, net zoals degenen die de Last Post ceremonie bijwonen in het Belgische Ieper, waar de doden van de Eerste Wereldoorlog worden herdacht. Die oorlog vond vijfentwintig jaar eerder plaats en er zijn nog maar weinig mensen die daarover uit eigen ervaring kunnen vertellen. Toch klinkt de Last Post daar iedere dag, bijna zonder onderbreking al meer dan tachtig jaar. En iedere dag opnieuw staan onder de Menenpoort honderden mensen, vooral jonge mensen, die hetzelfde doen als wij op vier mei: een kranslegging, een kort herdenkingswoord, de Last Post en een minuut stilte.

We doen dat uit respect voor de doden en voor de offers, toen gebracht. Dat werd door hen gevraagd, niet alleen impliciet, maar ook uitdrukkelijk. In het Geuzenliedboek, dat in de Illegaliteit werd gedrukt, staat een anoniem gedicht, geschreven in Amsterdam in de lente van 1944. Het zou, in wat andere bewoordingen, ook zeventig jaar later geschreven kunnen zijn, in de lente van 2014, in Aleppo of in Bangui: 

Ik vraag een minuut van Stilte,
Eén minuut is toch niet veel!
Eén minuut is ware vrede
Op het groote Schouwtoneel
Ik vraag één minuut van Stilte
Op de brandend’ oceaan
Eén minuut van hartstochtzwijgen …

De dichter beschrijft in een aantal coupletten wat hij om zich heen ziet: haat, wraakzucht, spelen met mensenlevens, broedermoord, waanzin, mensen die geen oog meer hebben voor elkaar, niet meer luisteren, nergens meer om geven, of zelfs meelopen met het kwaad.

“Stop toch”, roept de dichter:

Stop toch!! Zoo gààt het niet langer!
Zoo gaat men de mensch verdèlgen, ….
Ik vraag één minuut van Stilte … één minuut …
Kom tot u zelve …

Het is, aldus de eveneens onbekend gebleven schrijver van het voorwoord van het Geuzenliedboek in 1944, misschien wat onbeholpen geformuleerd, maar “het is wat er in ons omgaat”. De dichter is de wanhoop nabij en hij wil dat de waanzin stopt. Hij vraagt ons niet om stilte te betrachten uit respect voor anderen, maar hij roept ons op te stoppen met wat we zelf doen. Ons wordt gevraagd even stil te zijn zodat we tot ons zelf kunnen komen. Respect voor anderen en inkeer tot ons zelf.

Wat betekent dat?

Het betekent de bereidheid lessen te leren uit het verleden. Maar dat wisten we al. We zeggen toch steeds dat het verleden niet mag worden herhaald? Het mag nooit meer gebeuren. Nooit meer! Maar wat bedoelen we met die uitspraak?

Ongeveer tachtig jaar geleden viel het getto in Warschau. Tweehonderdvijftig duizend Poolse Joden waren door de Duitsers meegevoerd en omgebracht. Jaren later schreef Brzezinski, zelf van Poolse afkomst en destijds adviseur van President Carter, een herdenkingsartikel in de New York Times, onder de titel Never Again? Open Your Eyes! Het was een aanklacht tegen het te gemakkelijk roepen: ‘Dit nooit meer’. “Een belofte dat we niet zullen toestaan dat de geschiedenis zich op dezelfde manier zal herhalen, betekent niet veel”, schreef Brzezinski: “De geschiedenis herhaalt zich, maar nooit precies in dezelfde gedaante, eerder in vermomming.”

Herhaling, zeker. Ik lees u twee ooggetuigenverslagen voor. Het eerste uit 1942, Dubno, in het tegenwoordige Ukraine:

Ik ging de wal op en stond tegenover een enorme groeve. De lichamen erin lagen dicht op elkaar. Bij allen liep bloed uit het hoofd over de schouders. Enkele van die mensen bewogen nog, sommigen lichtten een arm op of bewogen het hoofd om te kennen te geven dat zij nog leefden. De kuil was voor twee derde vol. …. De mensen, helemaal naakt als zij waren, gingen een paar treden die in de kleiwand van de groeve gemaakt waren af en klauterden over de hoofden van hun voorgangers heen naar de plaats die de ss-er hun wees. Zij gingen liggen. Sommigen liefkoosden de anderen die nog in leven bleken of spraken ze zacht toe. Toen hoorde ik een paar series schoten”.

Het tweede ooggetuigenverslag betreft de herinneringen van een vrouw uit Rwanda, 1994, vijftig jaar later. Toen de genocide losbarstte vluchtte zij met haar familie naar een kerk.

Toen we er aankwamen, was het tien uur ’s ochtends. Een paar minuten later begonnen de Interahamwe en de soldaten te schieten. Ze hadden geweren en schoten alle mannen, waaronder mijn oom, neer. Ik struikelde en er vielen enkele dode lichamen op me. Ik zat helemaal onder het bloed. Ik hoorde geschreeuw en huilende baby’s, maar tijdens het grootste deel van de aanval was ik bewusteloos. De volgende dag kwamen ze terug om degenen die nog niet dood waren te vermoorden.

Twee ooggetuige verslagen, andere situaties, maar dezelfde onmenselijkheid. De verhalen uit Darfoer, een jaar of tien geleden, komen op hetzelfde neer. En als we over enige tijd ooggetuige verslagen lezen van wat zich op dit moment afspeelt in Syrië en in de Centraal Afrikaanse Republiek zullen we de beelden herkennen. Brzezinski had gelijk. De geschiedenis herhaalt zich, nooit in dezelfde gedaante – oorlog, nationalisme, genocide, stammenstrijd, godsdiensttwisten, etnische zuivering –, maar het is altijd hetzelfde patroon: discriminatie, haat zaai, wraakzucht, broedermoord, meeloperij, net zoals de onbekende dichter van het Geuzenlied beschreef.

Iedere keer wordt het herhaald, bij de herdenkingen van Warschau, Auschwitz, Treblinka, Srebrenica en Rwanda: ‘Opdat wij niet vergeten. Dit nooit weer’. Wat bedoelen we daarmee, vroeg Brzezinski, “een welgemeende proclamatie van een zedelijk gebod, of louter een plechtige bevestiging van onze hypocrisie?” Kennelijk staan we of machteloos tegenover het kwaad of onverschillig tegenover de slachtoffers. Of is het zowel het een als het ander?

Naar aanleiding van de genocide in Bosnië schreef Alain Finkielkraut een essay onder de titel La memoire indifferente, het onverschillige geheugen. Hoe kan het, zo vroeg hij zich af, dat de nachtmerrie van de twintigste eeuw is blijven voortbestaan? “Specifiek voor de twintigste eeuw is niet de tragedie - die is van alle tijden - maar de nachtmerrie, dat wil zeggen: de ontkenning van de tragedie, de weigering om het bestaan daarvan te erkennen. … De vrede die het Westen verdedigt”, vervolgde Finkelkraut, “is niet de vrede van de vooruitgang en de beschaving; het is de vrede van ‘niet gestoord willen worden’, de vrede van ‘laat me met rust’”. Dit werd twintig jaar geleden geschreven, maar het gevoel niet gestoord te willen worden overheerst nog steeds: ‘Laat ons met rust met je kapotte steden en je verwoeste dorpen, je onderlinge moordpartijen, je verkrachte vrouwen, je kampen voor ontheemden, je vluchtelingen en asielzoekers. Zoek het zelf uit, blijf uit onze buurt en val ons niet lastig. We hebben al genoeg aan ons zelf, onze eigen crisis en onze bezuinigingen. We hebben het druk en Europa is vol’. Dat is de boodschap richting Syrië, Soedan, en de Centraal Afrikaanse Republiek.

Stilte betrachten, zo schreef de dichter, dient er toe om te stoppen, tot je zelf te komen, tot inkeer. Een minuut stilte betrachten vergt inspanning. Dat begreep ik toen ik vorige maand luisterde naar een van de overlevenden van de genocide in Rwanda. Twintig jaar geleden werden in dat land één miljoen mensen omgebracht gedurende een periode van niet meer dan honderd dagen, elke dag gemiddeld tienduizend doden. Dit jaar werden zij herdacht onder het motto Kwibuka20. Kwibuka, dat betekent: ‘Herinner, Herenig en Hernieuw’. Bij die herdenking bracht een Rwandese vrouw op onder woorden wat herinneren voor haar betekende: “Wie niet herinnert weet niet waarheen te gaan en hoe”.

De opmerking van die vrouw is mij bijgebleven. Herinneringen aan het verleden bepalen wat je nu te doen staat. Herinneren is herleven, opnieuw beleven, je er opnieuw bewust van worden, zodat je verder kunt. Dat geldt niet alleen de overlevenden en nabestaanden, maar ook alle anderen die na hen komen, in hun voetstappen treden en proberen wat zich heeft afgespeeld als het ware zelf een beetje te beleven. Even stil staan en terugkijken, helpt bij het kiezen van de weg voorwaarts.

In Rwanda legde men de lat hoog: na de herinnering volgt vereniging, heling van de samenleving en dat vergt, zo besefte men, verzoening, en zelfs vergeving. Daarna volgt geen herstel van de situatie van weleer, geen reconstructie van oude verhoudingen, maar hervorming en vernieuwing van de samenleving. Zo niet, dan is de kans groot dat het kwaad terugkomt: discriminatie, haat en wraak. En dat is het tegenovergestelde van vrede, vrijheid en recht.

Of iedereen recht wordt gedaan met de wijze waarop in Rwanda gestreefd wordt naar het helen en vernieuwen van de samenleving, is voor discussie vatbaar. Maar het staat vast dat aan vrede, vrijheid en recht pas inhoud krijgen wanneer het verleden van onvrede, onvrijheid en onrecht niet wordt verloochend en vergeten, maar actief wordt herinnerd en herbeleefd. ‘Wie niet herinnert weet niet waarheen te gaan en hoe’. Geen vijf mei zonder vier mei. Geen bevrijdingsfeest zonder herinnering aan datgene waarvan wij ons bevrijd mogen achten. Dat besef, telkens opnieuw gevoed door een moment van stilte, verplicht tot het maken van nieuwe keuzes: niet vergeten, niet wegkijken, maar solidair zijn, juist wel lastig gevallen willen worden, uit de eigen comfortzone stappen.

Dat is wat anders dan op de Dam, hetzelfde plein waar op 4 mei, ter herdenking van de doden, kransen worden gelegd aan de voet van het Nationale Monument, daags daarna feestvierders uit te nodigen te komen luisteren naar orakelteksten, die iedereen naar eigen welgevallen kan inspreken, inclusief - aldus de website van het Amsterdams 4 en 5 mei comité -, ‘klakkeloze, laaghartige en politiek incorrecte’ teksten. Dat moet kunnen, aldus Joep van Lieshout, die de totemkop als een soort afgodsbeeld ontworpen heeft, want het orakel weerspiegelt de opvattingen van de gemeenschap en alles mag in vrijheid verkondigd worden.

Echter, in vrijheid spreken na stilte betracht te hebben is iets anders dan klakkeloos vrij van de lever te spreken, en willens en wetens politiek incorrecte teksten uit te bazuinen, laaghartig zo men wil, en anderen uit te dagen hetzelfde te doen. In vrijheid spreken is niet hetzelfde als zo luid mogelijk ruimte claimen voor je zelf. In vrijheid spreken is een stem geven aan anderen, vooral aan mensen die, zoals de dichter van het Geuzenliedboek, vragen dat we oog hebben voor elkaar, naar elkaar luisteren, om elkaar geven, en niet meelopen met de meerderheid.

Een minuut stilte om tot ons zelf te komen betekent: het geweten laten spreken, niet zwijgen, iets terugzeggen, tegenspreken, nu, je in het heden niet neerleggen bij een herhaling van de geschiedenis. Het betekent ook: hoopvol in de toekomst kijken, en proberen die hoop tot leven te brengen, tot werkelijkheid, door ondanks alles te streven naar verzoening en vereniging.

Dat uitzicht is prachtig verwoord dor Sandile Dikeni, een jonge zwarte Zuidafrikaan, die in een gedichtencyclus een schets geeft van de onderdrukking, de strijd daartegen en de verzoening die daarop volgt. Hij schrijft hoe de generaties verhalen vertellen over de wreedheden die zij meemaakten, hun angst en hun tranen.

They told their story
to the children
They taught their vows
to the children
that;
we shall never do to them
what they did to us. 

Wij zullen hen nooit aandoen wat zij ons aangedaan hebben. Hoe beter je weet wat mensen is aangedaan en nog steeds wordt aangedaan, hoe beter je weet wat je te doen staat. Wie bewust stil staat op 4 mei, en de herinneringen laat spreken, weet hoe vijf mei te vieren. Dan blijf je alert tegen ieder nieuw teken van antisemitisme. Dan roep je op om de grenzen ruimhartig open te stellen voor vluchtelingen uit Syrië. Dan volg je het voorbeeld van de Nederlandse kerken en zeg je, tegenover de roep om ‘minder, minder, minder’ juist te geloven in ‘meer’.

Verzoening, vrede en vrijheid, in Europa, Ukraine, Syrië en in al die landen in Afrika en Azië die momenteel geteisterd worden door etnische, religieuze en nationalistische tegenstellingen, en door steeds meer geweld. Ja, dat moet en dat kan. Dat zei Leon Blum, geboren in een Joodse familie, premier van Frankrijk in de jaren dertig, afgevoerd naar Buchenwald en Dachau en op 4 mei 1945 door Amerikaanse troepen bevrijd. De Duitse staatsman Willy Brandt zei het hem na: wij hebben een plicht te werken voor vrede en vrijheid, en als wij samen optrekken kunnen wij slagen. “Und wenn man wissen will ob ich dessen so sicher sei, antworte ich, mit dem letzten Satz den Leon Blum – Buchenwald überlebend –  zu Papier brachte: Ich glaube es, weil ich es hoffe”.

Toespraak Nationale Dodenherdenking Grote Kerk, ’s-Hertogenbosch, 4 mei 2014

Bronnen:

Willy Brandt, Die Abschiedsrede, Berlin, 1987

Zbigniew Brzezinski, Never Again? Open Your Eyes! in: New York Times, 18 Januari 1992

Anna-Marie de Brouwer & Sandra Ka Hon Chu (red.), De mannen die mij hebben vermoord, Nijmegen, 2011

Sandile Dikeni, Guava Juice, Cape Town, 1992

Alain Finkelkraut, La Memoire vaine. Une crime contre l’humanité, Paris, 1989

J.J. Heydecker & J. Leeb, Opmars naar de galg. Het proces van Neurenberg, Amsterdam, 1961

Geuzenliedboek, Enschede, 1945