Jan Pronk

Jaap Akkerhuis, in memoriam.

Waddinxveen, 6 april 2024

Twee weken geleden was ik jarig en kreeg ik een gelukwens van Jaap, vergezeld van een melodie die hij speelde op de piano. Hij had ons in de afgelopen jaren vaak een muzikale wens gestuurd, net als aan vele aanwezigen hier. Deze was bijzonder: het was een opname met Rita die meezong als, zoals Jaap schreef, postiljon d’amour.  

Liefde stond voor Jaap centraal, liefde voor Rita bovenal. Iedereen was weg van Rita, hoe kon het ook anders?  Maar voor Jaap was Rita er een uit duizenden, tot op de laatste dag. Jaap straalde liefde uit, voor Rita, voor zijn kinderen en kleinkinderen, liefde voor zijn vak, voor volleybal, voor Rwanda en andere landen in Afrika waar hij samen met Rita kinderen leerde sporten en spelen. 

Sporten en spelen, want het plezier moest voorop staan. Rita en hij waren in hun jonge jaren top-volleyballers. Jaap bracht het tot trainer van het Nederlandse damesteam, maar het ging hem er vooral om zoveel mogelijk kinderen te laten spelen. Breedte volleybal, in Nederland en in Afrika. In Rwanda brachten sommige pupillen het tot het nationale team, maar daar had hij het nooit over. Voor hem was belangrijk dat op steeds meer scholen en verenigingen steeds meer kinderen gingen volleyballen. 

Hij schreef me een brief in 1996, dertig jaar nadat we elkaar voor het laatst hadden ontmoet. Hij was trainer geweest van Zandvliet, de club waarin ik destijds had gevolleybald, maar we waren elk een andere weg ingeslagen. Hij was gevraagd om in Rwanda volleybal te introduceren op scholen, een ideale sport om kinderen te leren samen te spelen in teams waarin iedereen elkaar nodig heeft. Hutu kinderen samen met Tutsikinderen. Het was twee jaar na de genocide in Rwanda en de wonden waren diep. “Dat wil ik doen”, schreef hij, “helpen verbinden, verzoenen en verbroederen”. De regering in Rwanda legde verzoening op van bovenaf, loffelijk, maar het werkt natuurlijk alleen van onderop. De samenleving moet verder, maar je verzoenen met een buurman die je echtgenoot, je broer of je zoon heeft vermoord en je dochter heeft verkracht, kost tijd. Heling van de breuk begint met kinderen te leren samenspelen, ongeacht wat ouders elkaar hebben aangedaan.

Jaap wist van mijn betrokkenheid als minister voor ontwikkelingssamenwerking bij Rwanda na de genocide en hij vroeg me hem te helpen. Ik was blij dat te kunnen doen en Jaap is er decennialang mee doorgegaan, samen met Rita. Hij breidde het werk uit tot Burundi, Burkina Fasso en Kenia, de sloppenwijken van Nairobi en in een opvangkamp in Kakuma voor vluchtelingen uit Soedan. Het was niet eenvoudig, want er was van alles te weinig of te veel: te weinig geld, te weinig ballen, te weinig ruimte, te weinig lokale trainers, te grote schoolklassen, te veel kinderen, te veel gehandicapten. Maar Jaap en Rita vonden voor alles een oplossing: mini-volleybal, zitvolleybal voor gehandicapte kinderen, andere spelvormen en andere sporten op nabij gelegen velden waar je minder ballen en netten voor nodig had, teams van jongens en meisjes samen, sporttoernooien, schoolcompetities, opleidingsprogramma’s voor docenten die zelf trainers gingen opleiden en uitwisselingsprogramma’s van Nederlandse en Rwandese stagiaires. Hij reisde door het hele land. Regionale autoriteiten en bureaucraten in de hoofdstad die andere prioriteiten hadden werden gevraagd te komen kijken en mee te denken. Het programma groeide als kool: meer dan 2000 scholen in 12 prefectures, elk bestaande uit 13 communes met 14 basisscholen per commune. In een van de vele brieven die Jaap mij stuurde om verslag uit te brengen van de vorderingen schreef hij dat tien jaar nadat het programma was gestart meer dan een miljoen kinderen waren gaan volleyballen. “Dat aantal neem ik met een korreltje zout”, schreef hij, “het zijn er wel heel veel en ze tellen de toeschouwers mee. Maar dat geeft niet, want die kinderen genieten er net zoveel van als de spelers en het gaat om spelplezier en verbroedering”. Jaap was zowel topcoach als gymnastiekleraar geweest. Dat eerste verschafte hem gezag, het tweede inzicht in wat kinderen drijft. Hij wist dat het er na de genocide in Rwanda niet om ging toptalenten te kweken om het land een goede naam te bezorgen in het buitenland, maar breedtesport die mensen in het land met elkaar verbindt.  

Jaap en Rita zorgden ervoor dat het programma niet van hen afhankelijk was. Het moesten Afrikaanse programma’s worden. Dat lukte soms beter dan anders en Jaap schreef dat het in kleine stapjes ging en dat er soms stapjes terug werden gezet in plaats van vooruit, maar hij liet zich door teleurstellingen niet uit het veld slaan. Hij was een echte ontwikkelingswerker: bevlogen, nooit cynisch, niet de eigenwijze witte man uit Europa die het altijd beter weet, maar de coach die zijn spelers alle ruimte geeft om zelf te beslissen hoe, waar en wanneer gespeeld gaat worden, als ze het maar samen doen. 

Het laatste bericht dat ik van hem kreeg ging over zijn bezoek aan het geliefde Rwanda, samen met de kinderen en kleinkinderen, kort voor zijn overlijden. Het was Jaap ten voeten uit: een man vol liefde. 

 

 

Jan Pronk

Sint Victorkerk, Waddinxveen, 6 april 2024