April 2008

In het januari nummer van Socialisme en Democratie reageerde Wouter Bos op mijn Den Uyl lezing. In zijn commentaar ging hij in op een vijftal punten: de betekenis die ik in mijn lezing had gehecht aan het gelijkheidsbegrip, mijn kritiek op de keuze voor fatsoen als een centraal element in het PvdA beginselprogram, de positie van de middenklasse in relatie tot de onderklasse en, ten vierde, de waarde van solidariteit en welbegrepen eigenbelang van die middenklasse als uitgangspunten voor een sociaal-democratische politiek. Het vijfde punt betrof mijn stelling dat een sociaal-democratische beweging zich dient te baseren op een systeem kritische benadering van het kapitalisme. In het volgende nummer van Socialisme en Democratie schreef ik een reactie op het stuk van Wouter Bos. Het verscheen onder de titel: “Verwerp het onfatsoenlijke kapitalisme”. Die titel is er door de redactie boven gezet.
 
Ik had mijn tekst een minder demagogische titel meegegeven: “Neem afstand van het kapitalistische stelsel”. Een oproep tot verwerpen van het kapitalisme is tamelijk naïef en eigenlijk a-politiek. In mijn betoog riep ik dan ook niet op tot verwerping van het kapitalisme, maar tot de breideling ervan. Die term werd vroeger vaak gebruikt. Met breideling werd dan bedoeld: inperking en sturing. Wie het kapitalisme wil breidelen accepteert de markt, maar verzet zich tegen grote ongelijkheid in economische macht, tegen uitbuiting van arbeid en het terzijde schuiven van mensen die door de markt te licht bevonden worden, tegen manipulatie van behoeften en het opdringen van een materialistisch consumentisme, en tegen een overheersing van de culturele, sociale en publieke levenssfeer door economische mechanismen die worden voortgestuwd door het streven naar maximum profijt. Breideling van het economische stelsel betekent de markt niet volledig op haar beloop laten, maar ten dienste stellen van een aantal menselijke, sociale en culturele waarden die niet uit dat stelsel zelf voortvloeien, maar daarbuiten worden vastgesteld en overeengekomen.
 
Voor mijn antwoord aan Wouter Bos verwijs ik naar de tekst van mijn artikel die op deze website is geplaatst. Ik heb het feit dat Wouter Bos de moeite nam te reageren op prijs gesteld. Na het verschijnen van mijn artikel ontving ik een e-mail van hem waarin hij ons debat “goed en waardig” noemde en waarin hij concludeerde dat de verschillen in onze opvattingen in hoge mate strategisch zijn (hoe win je mensen voor een gemeenschappelijk ideaal) en veel minder groot voor wat betreft gemeenschappelijke idealen en waarden.
 
Wouter Bos en ik verschillen inderdaad van mening over de te voeren politieke strategie. Ik heb daarover in het verleden een aantal opmerkingen gemaakt en die herhaald tijdens de campagne voor het voorzitterschap van de PvdA. Hoe vestig je politieke macht, wat doe je daarmee, welke compromissen en coalities ben je bereid te sluiten, hoe mobiliseer je mensen voor een politiek ideaal, hoe te voorkomen dat je je van hen vervreemdt? Dat zijn relevante strategische vragen die politieke leiders zich telkens opnieuw moeten stellen. In mijn lezing ben ik daar niet of nauwelijks op ingegaan. De lezing ging over de beginselen en het politieke programma van een sociaal-democratische beweging. Ik heb mijzelf als politicus vaak en intensief met vragen rond de politieke strategie bezig gehouden en ik weet hoe gemakkelijk de politieke inhoud door de strategie dreigt te worden bepaald, in plaats van andersom.
 
Ik ben blij met de constatering van Wouter Bos dat de verschillen tussen onze opvattingen over gemeenschappelijke waarden en idealen – en dus over de politieke inhoud – minder groot zijn dan het soms lijkt. Wouter Bos schreef mij dat hij niet had gezegd het belangrijker te vinden dat veel mensen hun levensstandaard hebben zien stijgen dan dat de ongelijkheid is toegenomen. Ik had dat uit zijn betoog afgeleid. Echter, zo schreef hij me, “wat weegt nu zwaarder, dat de allerarmsten erop vooruit zijn gegaan, of dat het gat ten opzichte van de beterbedeelden is gegroeid? Pronk legt grote nadruk op het laatste, ik wens het eerste in ieder geval ook te appreciëren”.
 
Ik waardeer het zeer dat Wouter Bos de discussie voortzet. Ik wil hem ook graag recht doen. Daarom was ik in mijn Den Uyl lezing tamelijk uitgebreid ingegaan op zijn betoog, zoals weergegeven in zijn boek Dit land kan zoveel beter en daaruit veelvuldig geciteerd. De analyse in dat boek was helder opgeschreven. Ik kon er een eind in meegaan, maar ik kon de conclusie niet delen en heb toen geprobeerd te ontdekken waar onze wegen gingen scheiden. Volgens Wouter Bos ligt het genuanceerder dan ik veronderstelde. Waarvan acte. Zo komen we dichter bij elkaar.
 
Overigens, ik leg inderdaad grote nadruk op de noodzaak de steeds groter wordende ongelijkheid in de samenleving te bestrijden. Ik acht dit meer dan ooit geboden, juist omdat die ongelijkheid meer dan groeit. Evenals Wouter Bos, waardeer ik economische vooruitgang aan de onderkant van de economische piramide zeer. Armoedebestrijding is een doel op zich. Mocht de armoede in de wereld alleen effectief bestreden kunnen worden onder gelijktijdige vergroting van inkomens- en welvaartsverschillen, dan zou het moeilijk zijn een keus te maken. Die afweging zou eigenlijk verricht moeten worden door mensen die zelf behoren tot de armste bevolkingsgroepen niet mogen worden overgelaten aan politici en theoretici als ik, die behoren tot de middenklasse. Ons past bescheidenheid.
 
Twee opmerkingen uit mijn lezing wil ik echter onderstrepen. Ten eerste: de armoede neemt veel minder sterk af dan vaak wordt beweerd. In de meeste landen van het Westen, inclusief Nederland, is dat wel het geval, maar elders niet. De cijfers die gepresenteerd worden door internationale organisaties dekken de lading niet. Ten tweede: dat armoede blijft is voor een belangrijk deel toe te schrijven het economisch gedrag van de middenklasse en aan politieke beslissingen die genomen worden door politieke leiders die vooral de middenklasse representeren, in plaats van de bevolking als geheel. Wederom: dat geldt minder in het democratische Westen dan elders in de wereld, maar dat maakt het niet minder waar.
 
In de huidige fase van globalisering hebben wij weinig economische contacten met armere bevolkingsgroepen in andere landen, maar des te meer met een steeds koopkrachtiger middenklasse in die landen. Tegelijkertijd intensiveren de politieke contacten met de politieke leiders in die landen, die, zoals ik schreef, vaak niet veel meer zijn dan de behartigers van de belangen van de middenklasse in die landen. Hun belangen komen steeds meer met de onze overeen. Dat maakt ons mede verantwoordelijk voor een beleid, wereldwijd zowel als in talloze ontwikkelingslanden zelf, waarin aan de bestrijding van de armoede en de verbetering van de mensenrechten niet die prioriteit wordt toegekend dit volgens sociaal-democraten verdient. Ik leid daar bovendien uit af dat het tegengaan van sociaal-economische en politieke ongelijkheid een voorwaarde is voor een duurzame verbering van de levensomstandigheden van de armste bevolkingsgroepen.