Oktober 2007

Weekboek Amnesty International
15 tot 20 Oktober 2007

Op verzoek van Amnesty International schreef ik een weekboek gedurende de periode van 15 tot 20 Oktober 2007. Amnesty plaatste dit op haar website www.amnesty.nl. Hieronder volgt de tekst

Maandag

 
Het gaat slecht in Darfur. Ik heb de afgelopen week veel contact gehad met mijn voormalige medewerkers in Soedan. Zij vertellen me dat de gevechten toenemen en dat de kans steeds kleiner wordt dat alle partijen meedoen aan de onderhandelingen die eind deze maand in Tripolis moeten starten. Rebellen hebben een post van de vredestroepen van de Afrikaanse Unie aangevallen en tien soldaten gedood. Dat was nog niet eerder gebeurd. Ook eerder waren slachtoffers gevallen, maar het waren incidenten. Deze aanval was voorbereid. Zij vond plaats met overmacht en zwaar geschut. Waarom, is nog steeds onduidelijk. Het lijkt een strategische blunder, waarvan alleen de regering profiteert.
 
Vervolgens heeft de Afrikaanse Unie de regeringstroepen gevraagd het desbetreffende gebied te beschermen. Hoe dom kun je zijn. De regeringstroepen lieten zich dat niet twee maal vragen. Zij maakten het gehele dorp dat in de buurt gelegen was met de grond gelijk. Het ging om Haskenita, de plaats waar twee jaar geleden de bijeenkomst plaatsvond die leidde tot het definitief uiteenvallen van de rebellenbeweging in elkaar bestrijdende groepen.
 
Of dat nog niet genoeg was heeft de regeringstroepen enkele dagen later ook Mujaheria gebombardeerd. Zulke bombardementen hebben ook de laatste jaren plaats gevonden, maar meestal ging het om afschrikking en was het aantal slachtoffers gering. Nu b ging het bombardement gepaard met dood en verderf.
 

Dit alles passeert ongestraft. De internationale gemeenschap zwijgt, lijkt verlamd. De regering belooft over vrede te praten, maar blijft een militaire oplossing nastreven. De rebellen ontwikkelen zich steeds meer tot war lords, zonder politieke agenda. Zowel de regering als de rebellen hebben meer belang bij vechten dan bij praten. Dat belang is deels politiek (macht), deels economisch (gewin en roof). Voorzover er gepraat wordt zijn beide partijen er op uit te rekken. De regering heeft baat bij de status quo. De onderhandelaars van de rebellen strijken een vorstelijke per diem op en verliezen status zodra er vrede is. Alleen de ontheemden, de vluchtelingen en de bevolking die resteert in de dorpen, en tot op zekere hoogte de vooral Arabische bevolking in de steden, hebben een belang bij vrede. Maar zij hebben geen stem.

Dinsdag

 
Het afgelopen weekend woonde ik in Montreal een conferentie bij over genocide. Het is verbazingwekkend hoeveel actiegroepen, conferenties en instituten recentelijk aan dit onderwerp zijn gewijd. Dat gebeurt vooral in de Verenigde Staten en Canada en het zijn met name jonge mensen die het initiatief nemen. In de jaren zeventig spitsten het onderzoek en de acties zich toe op schendingen van individuele mensenrechten. In de jaren negentig ging het om vluchtelingen. Nu houden deze centra, onderzoekers, actiegroepen en lobbyisten zich bezig met genocide. Jonge mensen, studenten en anderen, weigeren zich bij dit onrecht neer te leggen. Zij gaan er niet voor de straat op, maar zoeken andere wegen om hun betrokkenheid tot uiting te brengen. Het is hartverwarmend dat dit vooral gebeurt in de Verenigde Staten, het land dat zoveel invloed zou kunnen uitoefenen om volkenmoord tegen te gaan, maar vaak de ogen sluit, dan wel selectieve verontwaardiging toont of zelfs regimes ondersteunt die verantwoordelijk zijn voor moord, verdwijning en verkrachting.
 
De conferentie werd toegesproken door overlevenden van genocide uit ondermeer Rwanda, Darfur en Bosnië. Er waren wetenschappers, mensenrechtenadvocaten, VN functionarissen en militairen die hadden gediend in vredesoperaties. Ik sprak over Darfur; Romeo Dallaire over Rwanda. Dallaire had in 1994 de leiding van de VN vredesmacht in Rwanda die was teruggetrokken toen de moordpartijen begonnen. Hij had zich verzet tegen de bureaucratie en de diplomatie, maar het onderspit gedolven. Sindsdien werd hij een onvermoeibaar pleitbezorger van de responsibility to protect. In Canada is hij juist voor jongeren een rolmodel geworden.
 
Het antwoord moet komen van politici. Die waren er niet. Alleen Michael Ignatief was gekomen. Hij heeft veel geschreven over veiligheid en mensenrechten, werd daarna politicus en is nu de tweede man van de Liberale Partij in Canada, Hij hield een prachtig pleidooi voor een toegewijd, actief burgerschap, waarbij burgers het voorbeeld geven hoe een natie een echte samenleving kan zijn, gebaseerd op recht, gelijke behandeling en zorg. Maar hij had geen antwoord toen jongeren opstonden en hem zeiden: alles wat U van ons vraagt hebben wij gedaan. Wij doen dat nog steeds, maar wat is de zin daarvan wanneer politici het voorbeeld dat zij van ons vragen niet volgen?
 

Ik zat naast Ignatief en voelde met hem mee. Misschien had de vraag niet aan hem maar aan anderen moeten zijn gesteld, aan politici die niet waren gekomen, die het zo vaak laten afweten en zich verschuilen achter de publieke opinie. De publieke opinie is er niet klaar voor, wordt vaak gezegd. Dat dit een drogreden is, viel te beluisteren in Montreal.

Woensdag

 
Op de genocide conferentie in Montreal werd gevraagd wat er moet gebeuren als de internationale gemeenschap geen bescherming biedt aan slachtoffers van genocide. Het concept responsibility to protect (R2P) is voor Darfur een dode letter gebleken. Het is een prachtig begrip, niet alleen bedoeld als een moreel appel, maar als een politieke opdracht. Het houdt geen automatische juridisch verplichting in, maar het komt daar wel dichtbij, wanneer de Veiligheidsraad de moordpartijen heeft veroordeeld.
 
Wanner er dan toch niets gebeurt, worden slachtoffers aan hun lot overgelaten. Zij zullen zichzelf proberen te beschermen, ook gewapenderhand. Is er dan geen morele verplichting hen in dat verzet te steunen met geld en wapens? Had de VN, toen deze zich terugtrok uit Rwanda, de Tutsi's niet van wapens moeten voorzien om zich tegen de Hutu's te beschermen? Had Dutchbat, voordat het vertrok uit Srebrenica, de ingenomen wapens niet moeten teruggeven aan de Moslim strijders? Zouden Westerse landen de rebellen in Darfur niet met wapens moeten steunen, zolang er geen VN missie komt om de Janjaweed te ontwapenen?
 
Ik heb mij in Montreal tegen dergelijke ideeën verzet. Het R2P concept is immers omhelsd omdat na de Tweede Wereldoorlog materiele steun aan bevrijdingsbewegingen die vochten tegen koloniale overheersers, aan dissidenten achter het ijzeren gordijn en aan de anti apartheidsbeweging in Zuid Afrika geen optie was? De onderdrukkers waren te sterk en hadden te gemakkelijk toegang tot steeds meer wapens. Daarom werd gekozen voor politieke en economische druk, eventueel in combinatie met een militaire interventie in opdracht van de Veiligheidsraad.
 
Wie meent dat die weg niet begaanbaar is en terugkeert naar een politiek van bilaterale gewapende steun zet de sluizen open voor ongebreidelde internationale wapenleveranties, nog meer onderdrukking, escalatie van geweld en chaos in de internationale betrekkingen. Wie daarentegen hecht aan de internationale rechtsorde, ontkomt er niet aan de responsibility to protect handen en voeten te geven door meer VN interventies mogelijk te maken, en daarvoor de noodzakelijke middelen vrij te maken: manschappen, wapens, geld en materieel.
 

Er zijn ook andere dan militaire middelen om slachtoffers te beschermen: economische sancties en politieke druk. Maar wie meent dat dit voldoende is maakt zich schuldig aan wensdenken. R2P vereist dat landen hun defensie begroting verhogen om mee te kunnen doen aan VN vredesmissies. Wie dat niet wil moet accepteren dat de VN zelf een staande internationale vredesmacht krijgt. Wie niets van dat alles wil neemt de plicht om genocide te voorkomen niet serieus.

Donderdag

 
"Steden worden de dumpplaats voor een surplus aan mensen. Miljarden nieuwe stadsbewoners komen terecht in gemarginaliseerde, overbevolkte achterbuurten, zonder voldoende voorzieningen. Hen rest slechts te vechten om te overleven."
 
Plaats die stelling tegenover een andere: "Verstedelijking is niet de oorzaak van de bevolkingsdruk in deze wereld. Integendeel, het is de enige remedie. Juist de stedelijke verdichting biedt de mogelijkheid een adequate infrastructuur te ontwikkelen en de noodzakelijke voorzieningen te creëren en voldoende economische kansen te scheppen."
 
Met welke stelling bent U het eens? Dat was de vraag tijdens een debat tussen studenten en deskundigen uit een groot aantal landen. Het debat vond gisteren plaats tijdens de viering van het lustrum van het Institute of Social Studies (ISS) in Den Haag. Er vonden drie stemmingen plaats: een aan het begin, een nadat een tweetal deskundigen de stellingen hadden verdedigd (Prof Berner van het ISS de eerste en Prof Racelis uit Manilla de tweede), en ten slotte een stemming aan het eind, nadat iedere deelnemer zich had kunnen uitspreken. De pessimistische eerste stelling kreeg minder stemmen dan de optimistische tweede en dat veranderde nauwelijks tijdens het debat.
 
Ik leidde het debat en hoefde mij niet uit te spreken. Als ik had mogen stemmen zou ik me pessimistisch hebben getoond. Het is waar: de bevolking in tal van grote steden in Azië, Afrika en Latijns Amerika toont zich weerbaar. De economische groei komt vooral in de steden tot stand en de informele economie verschaft velen ongeregeld werk en inkomen, zij het laag en onzeker. Echter: inmiddels woont de helft van de wereldbevolking in steden, omdat het platteland onvoldoende mogelijkheden verschaft. Velen hebben geen keus en migreren naar de stad, waar zij hoogstens een bestaan vinden aan de rand van de samenleving, zonder onderwijs, zonder gezondheidszorg, zonder een redelijke huisvesting, gedwongen een hoge prijs te betalen voor drinkwater en voor transport naar het werk, door de omstandigheden gedwongen te kiezen voor drugs en prostitutie, gemakkelijk slachtoffer van misdaad en geweld, iedere dag onzeker of de volgende dag voldoende kan worden verdiend om voedsel te kopen. Uit zo'n vicieuze cirkel breken is slechts voor weinigen weggelegd. Politici zijn vaak ook niet eens geïnteresseerd in een beleid dat het voor de stedelijke armen mogelijk maakt zich te emanciperen.
 

In de discussie werd gewezen op locale overheden met visie die voor hun stad het verschil wisten te maken. Initiatieven van basis organisaties en ngo's passeerden de revue. Maar men stelde vast dat het uitzonderingen waren, gunstige voorbeelden van actie en beleid dat beoogt de trend te keren. Maar de trend is niet positief.

Vrijdag

 
Deze week viert het Institute of Social Studies (ISS) haar 11e lustrum. Gevestigd in Den Haag is het een internationaal vermaarde universitaire instelling waar studenten uit de gehele wereld Masters en PhD opleidingen volgen in ontwikkelingsstudies. Ik ben er als hoogleraar aan verbonden. Het ISS helpt me alert te blijven. Ik geef er colleges en neem tegelijkertijd deel aan een dialoog met kritische docenten uit andere landen en andere disciplines en met vertegenwoordigers van de jongere generatie uit Afrika, Azië, Latijns Amerika en het Midden Oosten.
 
De kritische en eigentijdse instelling van het ISS kwam gisteren tot uiting in de twee eredoctoraten die werden uitgereikt. De Indiase hoogleraar Bima Agarwal kreeg een eredoctoraat voor haar baanbrekend werk op het gebied van gender en land rechten. In vele landen hebben vrouwen nog steeds minder rechten op het bezit en gebruik van grond. Dat leidt tot armoede, bijvoorbeeld als de man overlijdt of vertrekt. Het wetenschappelijke werk van Bima Agarwal heeft traditionele ontwikkelingsdeskundigen ervan overtuigd dat zij de capaciteit en productiviteit van vrouwen sterk hebben onderschat in de modellen die zij hanteren en daarop gebaseerde beleidsaanbevelingen. Wanneer vrouwen eigendomsrechten worden toegekend en in staat worden gesteld collectief eigendom uit te oefenen (zodat zij productieve en zorgtaken onderling kunnen verdelen en gezamenlijk meer vuist kunnen maken, als kredietvragers, op de markt en in de locale politiek) blijkt dat de landbouwproductiviteit blijvend stijgt. Grond kan duurzamer worden bewerkt, bos kan worden behouden, het gezamenlijke inkomen stijgt, armoede neemt af, gezinnen houden perspectief op het platteland. Hen wacht niet het lot van de slum bewoner of van de economische vluchteling.
 

Vrouwen in India zijn politiek bewust gemaakt van hun rechten door het werk van Bima Agarwal en anderen. Tijdens de ceremonie in de Ridderzaal werd verteld over vrouwen, zelf analfabeet, die een van de boeken van Bima Agarwal altijd bij zich droegen om op ieder gewenst moment tevoren gememoriseerde pagina's op te slaan en tegenover grootgrondbezitters en locale machthebbers hun recht om grond in eigendom te hebben te verdedigen. Is dat geen uniek voorbeeld van een doeltreffend samengaan van wetenschap, recht, kritische sociale betrokkenheid en politieke actie?

Zaterdag

 
Het ISS reikte deze week nog een eredoctoraat uit aan Sir Richard Jolly, een Brits econoom die, in de woorden van promotor Prof Louk Box, had dethroned King GNP. Dat Bruto Nationaal Product (BNP) was door economen altijd beschouwd als de ultieme maatstaf van de welvaart van een land. Als zodanig schiet het tekort. De inkomensverdeling komt er niet in tot uitdrukking, net zo min als de toestand van het milieu en vele andere niet-materiële elementen. Maar er was nooit een goed alternatief ontwikkeld, totdat rond 1990 een team economen verbonden aan de Verenigde Naties en geleid door Richard Jolly, de zogeheten Human Development Index had ontwikkeld. Deze indicator is gebaseerd op drie elementen: een gecorrigeerd inkomen per hoofd van de bevolking, de mate van alfabetisering in een land en de gemiddelde levensverwachting. Het lijkt simpel en onvolledig, maar dat is het niet. Er is veel over gediscussieerd, maar thans wordt deze index niet alleen door ontwikkelingseconomen overal ter wereld, maar ook door officiële instanties beschouwd als de beste maatstaf die voorhanden is.
 
De onttroning betekende een overwinning voor een andere manier van denken. Koning BNP eist een zo hoog mogelijke materiele economische groei. Of alle onderdanen en vooral de armste bevolkingsgroepen daar baat bij hebben is onbelangrijk. In de praktijk leidt een dergelijk beleid vaak zelfs tot uitsluiting van de armste mensen. De andere manier van denken gaat uit van de mens, van diens behoeften en capaciteiten.
 
Daarmee zette Richard Jolly een tweede stap in de strijd tegen de Wereldbank en het IMF. Die hadden in de jaren tachtig en negentig een hard economisch aanpassingsbeleid opgelegd aan arme landen. Dat had geleid tot grote bezuinigingen op juist die sectoren die van belang zijn voor armere bevolkingsgroepen: gezondheidszorg, onderwijs en voedsellandbouw. Jolly, toen de tweede man van UNICEF, had een alternatief ontwikkeld, dat bekend werd als aanpassing met een menselijk gezicht. Wereldbank en IMF hadden hooghartig gereageerd, maar Jolly had zijn zaak zo overtuigend bepleit dat regeringen deze instellingen hadden gedwongen overleg te plegen met UNICEF.
 
Onderzoek heeft later aangetoond dat het aanpassingsbeleid rampzalige gevolgen heeft gehad. De armoede nam toe en- nota bene - de economische groei nam af. Ander onderzoek wees uit dat een Human Development beleid niet alleen leidt tot een verbetering van de sociale situatie, maar ook tot een versterking van de economie. Zo bleek eens te meer dat het bepleiten van basis mensenrechten - het gaat in beide gevallen immers om het recht van ieder mens om een waardig leven te leiden - geen luxe is, geen gril, niet soft, maar een keiharde voorwaarde om in een land als geheel te kunnen spreken van vooruitgang.
 
De afgelopen week werd de Nobelprijs in de economie uitgereikt aan drie economen die de theorie van het marktmechanisme hebben verfijnd door toepassing van de speltheorie. Hun werk komt van pas bij veilingen tussen transnationale ondernemingen die met elkaar concurreren op markten waar de rijkere drie miljard mensen op deze wereld gigantische bedragen besteedt aan producten die hun leven steeds comfortabeler maken.. De wereld, en in het bijzonder de armste twee miljard mensen, heeft meer reden om Richard Jolly dankbaar te zijn.
 

Het jongste congres van de PvdA heeft steun gegeven aan de opstelling van de partij leiding. Dat is slechts ten dele goed nieuws. De eenheid van de partij is bewaard. Maar ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat het onbehagen onder de leden heel wat groter is dan tot uiting kwam op het congres. Dat werd, zoals gebruikelijk, vooral bezocht door het bestuurlijke kader van de PvdA. Dat is niet representatief voor de partij als geheel. Ik heb mij in het verleden, actief binnen de top van de partij, ook wel eens in slaap laten sussen. Maar inmiddels weet ik wel beter. Vaak wordt het onbehagen door applaus verhuld.

Het probleem is dat de politieke leiding onvoldoende blijk geeft te beseffen dat het niet alleen gaat om het kader, maar ook om de leden en vooral om kiezers buiten de partij, straks. Het kader heeft gesproken, maar leden lopen weg en kiezers keren zich af. Zij stemmen met hun voeten. Toen ik mij kandidaat stelde voor het voorzitterschap van de PvdA bekritiseerde ik in mijn sollicitatie brief ondermeer het tegenwoordig zo gemakkelijk inwisselen van standpunten. Dat wordt door de politieke leiding weersproken: Dat hebben we niet gedaan, kijk maar naar de kleine lettertjes. Maar de kiezer kijkt niet naar de kleine lettertjes. De kiezer luistert naar teksten die met hoofdletters staan geschreven en met aplomb zijn uitgesproken.

We kennen de voorbeelden van het afgelopen jaar. Op het congres is daar weer een hoofdstuk aan toegevoegd: de ommekeer terzake van het Europese referendum. Ik ben een verklaard voorstander van nauwere Europese integratie en van het nieuwe Verdrag. De tekst van daarvan is beter dan die van de Europese Grondwet die bij het referendum is gesneuveld. Maar zij is niet veel beter. Politici in andere Europese lidstaten (ook sociaal democraten) verklaren dat met de tekst van het verdrag kan worden ingestemd omdat die niet wezenlijk verschilt van die van de Constitutie. PvdA fractievoorzitter Tichelaar daarentegen verklaarde zich op het congres een voorstander van het nieuwe verdrag omdat de tekst van de constitutie vakkundig zou zijn gesloopt. Nu is dat laatste niet het geval. Er is meer franje verwijderd dan content. Ik ben daar blij om: de tekst van de Constitutie was heel wat beter dan de tegenstanders de kiezer wilden doen geloven. De PvdA leiding heeft destijds onvoldoende kleur durven bekennen en plukt daar nu de wrange vruchten van. Maar hoe men ook over de tekst van het verdrag moge denken, de onduidelijkheid over wat er nu wel of niet in staat en is veranderd en de tegenstrijdige argumenten waarmee in verschillende landen, op verschillende tijdstippen en door verschillende politieke partijen het voor en tegen wordt verdedigd, doet het democratisch proces geen goed. En het inwisselen van argumenten over een referendum, - eerst voor, thans tegen - evenmin. Tichelaar doet zijn best uit te leggen dat er in het verkiezingsprogram over dat referendum iets geheel anders staat dan iedereen denkt, maar de kiezers prikken daar doorheen. Kortom: de argumentatie is vals, zowel die betreffende Europa zelf, als die aangaande het referendum over Europa. Dat doet politieke partijen geen goed, de PvdA het minst van al.

Is alles dan verkeerd? Natuurlijk niet. Tel je zegeningen. De begroting 2008 ziet er beter uit dan velen hadden durven hopen. De 26.000 asielzoekers die Verdonk het land wilde uitwijzen zijn gered. Bos is begonnen buitensporig hoge hogere inkomens aan te slaan, ook al is de inkomensverdeling minder maakbaar dan velen zouden willen. De fractie heeft beloofd geen verslechtering van het ontslagrecht te zullen accepteren, ook al zouden enkele verstarrende bepalingen in aanmerking kunnen komen voor verbetering. Maar het saldo is niet goed. Uit de opiniepeilingen blijkt dat de aanhang van de PvdA slinkt. De kiezer denkt en zegt dat de PvdA beloften niet nakomt. Men kapittelt dat onvoldoende wordt uitgelegd waarom, dat argumenten worden verdraaid, dat de partij aan het handje loopt van het CDA en regelmatig onder het juk doorgaat van premier Balkenende (het Irak onderzoek, het EU referendum) en dat de onderhandelingsdeals en compromissen niet helder zijn. Ik vrees dat deze verwijten niet serieus worden genomen. Leden zeggen op. Men denkt: die komen wel weer terug. Men stelt: het zijn maar opiniepeilingen en momentopnamen. Ik geloof dat men zich vergist.

Ik geloof niet dat de fractie en de bewindslieden de leden en de kiezer minachten; geenszins. Maar leden en kiezers krijgen de indruk dat er op dezelfde manier regentesk wordt gemanaged als zij Paars 2 verweten. Ik heb boter op mijn hoofd: ik maakte daar deel van uit. Ik weet hoe moeilijk het is om zicht te houden op wat de leden en kiezers denken en willen. Maar we hadden beloofd het anders te gaan doen. Dat gebeurt niet; niet met opzet, maar door onervarenheid en amateurisme.

Het management van de bestuurscrisis die de PvdA enkele maanden geleden trof was voortreffelijk. Maar het gaat nu ook om politiek management. Dat ligt niet in de handen van de partijvoorzitter, maar van de partijleider en de fractievoorzitter (Dat dit twee verschillende personen zijn is ook al zo'n door de PvdA zelf gemaakte weeffout, die men had beloofd te vermijden). De partijvoorzitter dient zich vooral bezig te houden met het management binnen de partij en met de koers op langere termijn. Maar politiek management en partij management dienen wel op elkaar aan te sluiten. Een politieke partij is een vereniging van mensen die aan politiek doen. Bestuurlijk management moet hen daartoe in staat stellen, in plaats van te trachten de politieke discussie buiten de deur te houden. En van haar kant dient politiek management in sterke mate gebaseerd te zijn op wat de eigen achterban verdraagt. Aan beide vormen van management heeft het de laatste tijd ontbroken.

Ik heb er nooit twijfel over laten bestaan dat ik het vooraanstaande leden kwalijk nam, waneer zij met enige publiciteit uit de PvdA stapten dan wel opriepen om op een andere partij te stemmen. Dat doe je niet. Je blijft, steunt en oefent binnen de beweging kritiek. Maar de politieke leiding en de partijleiding zullen die kritiek serieus moeten nemen, haar niet moeten afdoen als dom of extreem. Zij zullen zich voor kritiek moeten open stellen, om kritiek moeten vragen, in plaats van voortdurend naar ja knikkers te luisteren. Kritiek maakt kwetsbaar. Maar wie onvrede negeert komt uiteindelijk zwak te staan. Ik heb in de campagne veel onvrede geconstateerd. Daar ben ik niet van geschrokken. Ik ben wel geschrokken van het ontkennen en veronachtzamen van die onvrede. Daarom vrees ik dat de partij zwakker en kleiner wordt, in plaats van sterker en groter.